De Kleine Mote

Je winkelwagen

Westhoek (B en FR)

Westkwartier

Begin 14de eeuw vormde de zuidwestelijke hoek van het graafschap Vlaanderen een aparte eenheid met zeven kasselrijen:  Belle-ambacht, Cassel-ambacht, Sint-Winoksbergen-ambacht, Broekburg-ambacht, Veurne-ambacht , Kasselrij Ieper en Kasselrij Waasten.

De kasselrijen werden opgericht omdat het graafschap als “moeilijk bestuurbaar” werd ervaren wegens te uitgestrekt. Om het rendement van hun “villa’s” (domeinen) zo hoog mogelijk te drijven stelden ze per streek een plaatsvervanger aan. Dit werd de “châtelain” van de “châtellenie” ttz. de heer van de kasselrij. Hij had bestuurlijke en soms rechterlijke macht.

De kasselrij werd nog verder opgedeeld in ambachten. Zo was de oorspronkelijke kasselrij St.-Omaars onderverdeeld in vijf ambachten: Belle-ambacht, Cassel-ambacht, Bergen-ambacht, Broekburg-ambacht, en Veurne-ambacht.

Die zuidwestelijke hoek van Vlaanderen werd Westland of zelfs ‘West-Vlaanderen’ genoemd, maar tijdens de 16de eeuw verdrong de naam “Westkwartier” alle andere. Het gebied komt grotendeels overeen met de huidige landstreek Westhoek.

Westhoek
Graafschap Vlaanderen met het Westkwartier (geel)

Het grensgebied van West-Vlaanderen en Frans-Vlaanderen vormde historisch gezien dus één gewest dat grotendeels tot het Graafschap Vlaanderen en nadien tot de Spaanse Nederlanden behoorde.

Dat gebied werd eeuwenlang verstoord en verbrokkeld door een lange en woelige geschiedenis met vele machtswissels en territoriale verschuivingen.

Westhoek (België)

Ooit een van de meest dynamische regio’s in Vlaanderen, is de Westhoek lang in de vergeethoek geraakt.

Na de eerste wereldoorlog werd naarstig gewerkt aan de wederopbouw van de ‘verwoeste gewesten’ maar na WOII kon de streek niet profiteren van de algemene economische hausse waarvan de rest van Vlaanderen genoot. Bewoners uit de grotendeels agrarische streek zochten massaal werk over de grens in de Noord-Franse industrie.

Vanaf de jaren 1960 werd geïnvesteerd in de regio. Eerst nationale ontwikkelingsplannen, vooral gericht  op de industrialisering  en de aanleg van infrastructuur. Van 1980 tot 2000 werd Europa een belangrijke motor achter de regionale ontwikkeling van dit ‘achtergebleven gebied’. Midden de jaren 1990 kregen naast economie ook landbouw, toerisme, opleiding en vorming en leefbaarheid meer aandacht.

Die investeringen in de heropleving van de Westhoek werpen vruchten af. De Westhoek is niet langer de probleemregio maken van weleer. De grens is, in een eengemaakt Europa, meer een voor‐ dan een nadeel en de Westhoek heeft zich intussen economisch ontwikkeld tot een stabiele kmo‐regio. Landbouw en toerisme zijn de motor geworden voor de verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit die de regio ook aantrekkelijk lijkt te maken als woongebied.

Westhoek (Frankrijk)

Een deel van het huidige Frankrijk maakte eeuwen lang deel uit van het graafschap Vlaanderen en het Westkwartier: Frans-Vlaanderen.

Frans-Vlaanderen: de veroveringen door Louis XIV

In een ruimere zin wordt ook Artesië (met Atrecht of Arras als bestuurscentrum) en Picardië (met Amiens als hoofdstad) soms beschouwd als onderdeel van Frans-Vlaanderen.

Maar strikt genomen slaat Frans-Vlaanderen alleen op dat deel van het voormalige graafschap Vlaanderen dat in de 17de eeuw door Lodewijk XIV werd veroverd op de Nederlanden: Dowaai, Orchies, Rijsel, Kassel, Broekburg, St Winoksbergen, Belle. Frankrijk annexeerde toen trouwens niet alleen delen van het graafschap Vlaanderen.

Noord-Frankrijk

Voorheen waren Frankrijk en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bondgenoten geweest in de oorlog met Spanje. In 1635 hadden ze zelfs het Traité de Partage gesloten, een bilaterale alliantie tegen Spanje, mét afspraken hoe ze de Zuidelijke Nederlanden zouden verdelen (de Republiek zou het huidige Noord-Brabant en Limburg bezetten en de Fransen zouden Artesië, Frans-Vlaanderen en Wallonië annexeren).

Maar de Republiek had in 1648 vrede gesloten met Spanje.

Lodewijk XIV (1638-1715) trachtte met alle mogelijke middelen de Franse grenzen te verleggen naar ‘natuurlijke grenzen’, beter te verdedigen posities, verder van Parijs. Daarvoor was het noodzakelijk om (minstens een deel van) de Nederlanden te veroveren. Frankrijk viel in 1672 de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden aan en paste vanaf 1673 de tactiek van de verschroeide aarde toe in de Zuidelijke Nederlanden.

Nu werden Spanje en de Republiek bondgenoten. Willem Hendrik van Oranje (1650-1702), Stadshouder en zoon van moeder Maria Henriëtte Stuart, regeerde vanaf 1689 ook als koning Willem III over Engeland en Ierland en als koning Willem II over Schotland. Engeland nam deel aan de verschillende oorlogen tegen de machtige koning Lodewijk XIV van Frankrijk, in coalitie met de protestantse en katholieke machten van Europa.

Willem III van Oranje marcheerde met een strijdmacht van 32.000 krijgslieden in 1677 vanuit Ieper via Poperinge naar de Kasselvallei. “De slag bij de Penebeek” draaide echter uit op een Franse overwinning waardoor een gedeelte van Vlaanderen aan Frankrijk werd gehecht.

Later werd ook Kamerrijk, het huidige Cambrai, nog veroverd en ook Sint-Omaars werden samen met de steden Ieper en Menen ingelijfd. Uiteindelijk draaide de hele oorlogsvoering uit op de ‘Vrede van Nijmegen’ (1678), later in 1713 nog eens bekrachtigd met de ‘Vrede van Utrecht’, waarbij Spanje en de Republiek der Nederlanden er zich definitief bij neerlegden dat Frankrijk het westelijk deel van het voormalig graafschap Vlaanderen annexeerde. De Fransen moesten zich wel terugtrekken uit de meer oostelijke steden zoals Ieper en Menen die daardoor nog steeds tot het huidige België behoren.

Later werden nog enkele kleinere grenscorrecties uitgevoerd, maar deze waren nauwelijks van enige betekenis. In elk geval resulteerde de machtshonger van Lodewijk XIV erin dat een groot deel van Vlaanderen sindsdien onder Frans gezag kwam te staan.

Het veroverd stuk Vlaanderen, ten noorden van Frankrijk, bood te weinig natuurlijke hindernissen om een vijand te stoppen en werd versterkt met de voor die tijd typische Vauban fortificaties.

Frans-Vlaanderen: twee streken

  • de Franse Westhoek (ten noorden van de Aa tot aan de Leie) waar het Westhoekse West-Vlaams (ook Frans-Vlaams genoemd) werd gesproken: de regio ten oosten van Duinkerke om zuidelijk af te buigen rond een 90-tal dorpen en gehuchten in de omgeving van de stadjes Sint-Winoksbergen (Bergues), Kassel (Cassel) en Hazebroek (Hazebrouck) tot de Belgische grens net ten zuiden van het stadje Belle (Bailleul).
  • la Flandre romane, (tussen Leie en Schelde), waar Picardisch-Frans (le chti) al de voertaal was toen het nog deel uitmaakte van het graafschap Vlaanderen, met de steden Rijsel, Roubaix, Tourcoing, Armentières, Douai en Mons-en-Pévèle. De adel en dus ook de hogere geestelijkheid was overal Franstalig.

Frans-Vlaanderen: drie landschapsentiteiten

  • Eerst is er de kuststreek, meestal aangeduid met de term ‘Blootland’. Laagland (beneden het zeepeil) achter een beschermende duinengordel, de zogenaamde ‘Moeren’. Moerassen die van de vijfde tot de achtste eeuw helemaal onder water stonden ten gevolge van de Duinkerke-transgressies toen de kustlijn over een grote afstand opnieuw verder landinwaarts trok. Het was de Antwerpse architect en ingenieur Wenceslas Cobergher (1557-1634) die begin zeventiende eeuw de nodige plannen ontwikkelde om dit vroegere moerasland droog te leggen en zo voor de inpoldering te zorgen.
  • Een tweede kenmerkend landschapstype is het ‘Houtland’, een zandleemstreek die zich uitstrekt van Watten over St-Omer tot Nieppe. Het is een relatief gesloten gebied met hagen en talrijke boomsoorten zoals populieren, wilgen en olmen. Ook hier een overeenkomst met onze gewesten: namelijk door de zogenaamde “Monts de Flandres”, die echter niets anders zijn dan ijzerzandstenen getuigenheuvels die onder invloed van de transgressies en regressies van de zee zo’n veertien miljoen jaar geleden ontstonden tijdens het laat-Mioceen en die we ook in onze eigen Vlaamse contreien terugvinden. In deze streek worden ook nu nog, net zoals in de Westhoek, vooral graangewassen, hop, tabak en chicorei geteeld.
  • En dan is er het derde type landschap, voornamelijk te situeren rond de steden Valenciennes, Béthune en Douai, een gebied dat ook wel eens het ‘pays noir’ of het zwarte land wordt genoemd. Hier werd vroeger immers intensief aan steenkoolwinning gedaan en vinden we eveneens sporen terug van dakpannen- en baksteenfabrieken samen met textiel-, metaal- en papierindustrieën. Het zijn deze voormalige nijverheden die er voor zorgden dat nu net hier de bevolkingsdichtheid nog steeds tot drie maal hoger ligt dan het gemiddelde van Frankrijk.

Vlaams karakter

Na de slag bij Kassel (1677), de Vrede van Nijmegen (1678) en de Vrede van Utrecht (1713) wordt Frans-Vlaanderen (met onder meer de steden Belle, Condé, Kassel, Sint-Omaars) definitief Frans bezit.

Bestuur en onderwijs waren in Frans-Vlaanderen in het Vlaams, wel in een steeds meer afwijkende regionale vorm.

Pas vanaf de Franse Revolutie was de officiële Franse taalpolitiek gericht op de uitroeiing van alle minderheidstalen of dialecten: in 1794 werden alle regionale talen (Vlaams, Bretons, Baskisch, Occitaans, Catalaans, Duits,…) verboden.

Tegelijkertijd werd de kerk verbod opgelegd om onderwijs te verstrekken, het was vanouds net de dorpsgeestelijkheid die les had gegeven in het regionaal Vlaams.

Met het herstel van het ancien régime in 1815 kregen de dorpsgeestelijken even het recht om opnieuw onderwijs te verstrekken maar in 1833 werden alle scholen staatsonderwijs met uitsluitend Franstalige onderwijzers, opgeleid in nationale instituten.

Enkel het catechismusonderwijs bleef een kerkelijke zaak en het Vlaams speelde daarin rol, zij het afnemend. Zo hield het Vlaams stand in Frans-Vlaanderen, tot na de Eerste Wereldoorlog: ten gevolge van de Vlaamse collaboratie met de bezetter gold het Vlaams vanaf dan als een nationaal vijandige taal. Die positie werd door de Tweede Wereldoorlog nog versterkt.

Nu implodeert de oude Germaans-Romaanse taalgrens: de laatste generatie Vlaamssprekenden sterft uit, het Frans-Vlaams is vrijwel volledig verdwenen als gevolg van de Franse assimilatiepolitiek.

Al is er nog enig ‘verzet’: in Belle vindt men ‘Het huis van het Nederlands’, een ‘centrum voor de verspreiding van de Nederlandse taal in Frans-Vlaanderen’. Sinds enkele jaren wordt het Nederlands opnieuw (facultatief) onderwezen, zowel in basisscholen als in het middelbaar onderwijs en op universiteiten. Het kan op het eerste gezicht gek klinken, maar momenteel zijn er in Frans-Vlaanderen meer mensen die aan een universiteit Nederlands studeren dan Nederlanders die een universitaire opleiding Frans volgen.

Het Frans-Vlaams (dus niet het Standaardnederlands) is sinds 2021 opgenomen in de ‘Bulletin officiel de l’éducation nationale’ en mag nu in het lager en secundair onderwijs onderwezen worden (wat nog niet wil zeggen dat het echt gebeurt).

De regio straalt wel nog altijd een Vlaams karakter uit. Zowat in elke stad zijn nog sporen terug te vinden van de Vlaamse architectuur die zo kenmerkend was voor de vroeger rijkdom van de streek: begijnhoven, kerken, kathedralen en belforten, symbool van de vroegere macht en rijkdom van de steden. En terwijl in Vlaanderen heel wat windmolens verdwenen zijn, heeft men hier deze ‘stille wachters’ uit een ver verleden grotendeels weten te behouden. Eén van de oudste molens van Europa, de ‘Noordmeulen’ (1127), staat in Hondschoote.

Nu is er zelfs een cultureel-identitaire revival bezig van la Flandre française. Sinds de eerste bescheiden decentralisatie door president Mitterrand in de jaren tachtig, en vooral door de groeiende afkeer van het blijvend Parijs centralisme, worden de Vlaamse wortels van deze streek nu gecultiveerd en bijwijlen gesublimeerd.

Grensstenen langs de schreve

In de Westhoek schoof de grens voortdurend. Soms werd de schreve bepaald door waterlopen en wegen, elders liep de schreve door velden en weiden. De grens werd gemarkeerd met grensstenen. Ook vandaag staan die natuurstenen (zandsteen) er nog; als ze herplaatst worden gebeurt dit onder toezicht van de Frans-Belgische Grenscommissie.

In Heuvelland vinden we grensstenen van 1713 en 1819.

1713:

Vooral door toedoen van Lodewijk XIV schoof de grens systematisch op naar het noorden. Omdat er hier geen natuurlijke grens was, werd er een gordel van forten gebouwd. Deze lijn van forten (Pré Carré) is doorslaggevend voor de grens bepaald door de vrede van Utrecht in 1713, afgesloten tussen Frankrijk en Oostenrijk voor de Oostenrijkse Nederlanden.

De grensstenen vertonen aan één zijde de tweekoppige adelaar aan Oostenrijkse zijde en drie lelies aan de Franse zijde. Ten tijde van Napoleon wordt de grens overbodig en wordt het hele gebied Frans.

1819:

Nadat Napoleon werd verslagen, richtte het Congres van Wenen in 1815 het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden op. Het Tweede Verdrag van Parijs (1815, na de Slag bij Waterloo) legde de grens met Frankrijk vast (Frankrijk werd grosso modo teruggebracht tot zijn grenzen van 1790).

Er komen nieuwe grenspalen, gewoon tussen de Oostenrijkse door, met volgende vermelding: ‘1819’, langs Franse zijde ‘F’ en langs Belgische zijde ‘N’ (VK der Nederlanden).

De huidige grens met Frankrijk werd vastgelegd in het Grensverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Frankrijk, ondertekend te Kortrijk op 28 maart 1820, en in het Protocol van de grenzencommissie, ondertekend te Reims op 25 oktober 1825, plechtig bevestigd in de Verklaring tussen België en Frankrijk, ondertekend te Parijs op 15 januari 1886.

Toen België zich in 1830 losscheurde van de Nederlanden, wijzigde de grens met Frankrijk niet. Van de Belgische periode bestaan ook grensstenen; aan drie zijden bemerkt, één zijde met het jaartal van oprichting 1892, aan Franse zijde een F en aan Belgische zijde een B.