De Kleine Mote

Je winkelwagen

Bomen op de Kleine Mote

Knotbomen

Wanneer een boom regelmatig op een bepaalde hoogte (meestal zo’n twee meter) teruggesnoeid wordt, ontstaat er na verloop van tijd op de stam een knoestige ​’knot’.

Knotbomen werden gepoot als grensafscheiding en gebruikt als geriefhout. Het zijn productiebomen: het hout wordt om de 5 tot 9 jaar geoogst en gebruikt voor bonenstaken, hekken en en afrasteringen, gereedschapsstelen, meubels, vlechtwerk,…

De knotwilg is de klassieker langs grachten: de wortels werken mee aan oeverversterkingen en wilgentenen werden gebruikt voor schuttingen, borderranden, bogen, erfafscheidingen en tuinbanken. Wilgentenen vlechten (manden en mlatten) is een oeroud ambacht. Van het dikkere hout werden klompen gemaakt.

Knotpopulier

Drie knotpopulieren, twee bij het vakantiehuis en een langs de westgrens met de Beukelaarstraat. Knotpopulieren voorzien in brandhout, zoals takkenbossen voor de bakoven; het loof werd geoogst en gebruikt als veevoeder in de winter.

Knotes

Twee Knotessen, een bij de oprit en een (met grote stamcaviteit) langs de zuidgrens met de Beukelaerstraat. Essenhout werd gebruikt om gereedschapstelen te vervaardigen. Knotessen kunnen bijzonder oud worden.

Haagbeuk

Rond de weide (west en noord) staan een 20tal haagbeuken.

Haagbeuk (Carpinus betulus) is een misleidende naam: het is geen beuk maar hoort bij de berkenfamilie. Een eenhuizige (wat betekent dat mannelijke en vrouwelijke bloesem op dezelfde boom komen) en eenslachtige (wat betekent dat de bloesem alleen mannelijke of alleen vrouwelijke voortplantingsorganen heeft) loofboom. De mannelijke en de vrouwelijke bloemen komen tegelijk met de bladen. De mannelijke bloemen zijn okselstandig en hebben de vorm van katjes. De vrouwelijke bloemen komen uit knoppen aan de top van de twijgen te voorschijn. Ze hebben kersenrode stempels waarmee ze pollen uit de lucht invangen. Bestuiving gebeurt door de wind.

Haagbeuk is een belangrijke waardplant voor de meikever. De bladeren van de haagbeuk vormen eveneens voedselbron voor een groot aantal larven van vlinders. Onder meer de appelvink en de boomklever zijn dol op de zaden van de haagbeuk en bosmuizen en hazelmuizen doen zich te goed aan de nootjes.

Het hout is hard en taai en bijzonder splijtvast. Het wordt onder meer gebruikt voor hakblokken maar het werkt veel.

Meidoorn

Meidoorn (haag of boom) is een tweeslachtige (wat betekent dat de bloesem zowel mannelijke als vrouwelijke voortplantingsorganen heeft met meeldraden en stamper in één bloem) loofboom.

Meidoornhaag

Langs de weide en langs de weg staat ongeveer 300 lopende meter eenstijlige meidoornhaag (wat betekent dat de bloemen één stijl hebben, tweestijlige meidoorn bestaat ook).

De meidoorn en sleedoorn (beide een geslacht uit de rozenfamilie) worden vaak verward.

Meidoorn bloeit pas in de maanden april / mei maar het grote verschil is dat de sleedoorn ‘kaal bloeit’ dus eerste de bloesems en daarna pas het blad terwijl meidoorn het precies andersom doet: eerst het blad en dan pas de bloesems.

De meidoorn bloeit niet op nieuw uitgelopen takken, maar op het oude hout. Als de bloemen uitgebloeid zijn komen er lichtoranje vruchten aan. De bessen van de meidoorn zijn weinig giftig.

De meidoorn werd vanwege de doornen op de takken veel gebruikt in hagen als afscheiding voor het vee. Maar vele hagen zijn verdwenen: de plant is zeer gevoelig voor bacterievuur (perenvuur), een besmettelijke ziekte die een gevaar is voor de fruitteelt. Daarom werd in de tachtiger jaren van de twintigste eeuw campagne gevoerd voor het verwijderen van (besmette) meidoorns. In bepaalde gebieden mag ter bescherming van de fruit- en boomteelt geen meidoorn meer aangeplant worden.

Vogels zijn blij met de meidoorn. Ze kunnen er schuilen en nestelen. Daarbij komt dat de meidoorn door de rode bessen ook nog eens rijkelijk in hun voedingsbehoefte voorziet. In de lente is de bloesem aantrekkelijk voor onder meer bijen en vlinders.

Meidoornboom

In de Noordwestelijke hoek van de weide staat een eenstijlige meidoorn.

Sleedoorn

Langs de weide (noord en oost) en langs de wandelpaden van het Provinciedomein Kemmelberg staat sleedoorn (Prunus spinosa), een 2–6 m hoge struik uit de rozenfamilie.

Sleedoorn is tweeslachtig, wat betekent dat de bloesems zowel een of meer meeldraden (mannelijk) als een of meer stampers (vrouwelijk) hebben.

Het is een van de eerste struiken die in het voorjaar bloeit, herkenbaar aan de stralend witte bloemetjes met ver uitstekende meeldraden. Die opvallende bloei vindt plaats van maart tot april, voordat er bladeren zijn.

Vanwege de vroege bloei gebeurt de bestuiving door de eerste honingbijen, zweefvliegen en koninginnen van wilde bijen en hommels. De vruchtzetting gebeurt pas vanaf augustus.

De sleepruimen zijn zeer wrang (bevatten veel tannines) en worden pas lekker als de vorst eroverheen geweest is.

Sleedoorn wordt gebruikt als basis voor gemengde inheemse heggen, door het veel wortelopschot is de struik vooral geschikt voor het maken van wilde hagen, bijvoorbeeld als houtwal tussen percelen of langs een weg.

De struik heeft taai, hard hout en lange, scherpe doornen. Vroeger werden de hagen gevlochten tot ondoordringbare veekering.

Sleedoornstruweel heeft een bijzondere natuurwaarde. Zo bieden de doornige takken een geschikte broedplaats voor zangvogels. Op bloeiende sleedoorn komen heel wat insectensoorten af, zoals honingbij, zweefvliegen en dagvlinders. Sleedoornpruimen zijn voedsel voor onder meer lijsters. Op sleedoorn komen de volgende dagvlinders voor: sleedoornpage, gehakkelde aurelia, kleine vos en dagpauwoog.

Sleedoorn bevat een giftig stofje. De geur en de smaak van de bloemetjes (een beetje amandel) verraden de aanwezigheid van cyanide, berucht als één van de dodelijkste giffen. Dat gif zit bij de sleedoorn in de bloemetjes, de jonge blaadjes en in de stenen pit. Gelukkig grotendeels onschadelijk door de lage concentratie en door de gebonden vorm.

Volgens Rudolf Steiner geeft cyanide de mens de mogelijkheid om te bewegen. Hij beval het aan tegen voorjaarsmoeheid. Verder helpt sleedoorn bij een te traag herstel na een fikse griep. Wat langzaam groeit en rijpt geeft vitaliteit.

Sloe gin

Van de sleedoornbessen wordt al eeuwenlang een oerbritse drank gemaakt: Sloe Gin. In talloze Engelse gezinnen bestaat de traditie om jaarlijks een eigen batch Sloe Gin te maken om er tijdens de (volgende) winterperiode samen van te genieten. En elk gezin heeft uiteraard een ‘eigen geheim recept’.

Christus legende

Oorspronkelijk had de sleedoorn slechts een onopvallende bloei. Toen werden de takken van de sleedoorn gebruikt om Jesus’ doornenkroon te vlechten. Nadat zijn verrijzenis kwam Christus voorbij de sleedoornstruik die zich diep verontschuldigde dat haar takken Christus hadden gepijnigd. Christus vergaf het de doornstruik met een milde glimlach en schonk het de prachtige witte bloesem.

Und in jedem neuen Jahre

um die stillen Leidenszeit

steht der Dornenstrauch am Wege

in der Unschuld weissem Kleid.

L. Grimm

Notelaar

Op het terrein staan 3 notelaars.

De walnoot, okkernoot of notelaar is een eenhuizige, eenslachtige loofboom. De mannelijke bloeiwijzen zijn hangende katjes van 5-10 cm. De vrouwelijke bloemen vormen zich in clusters van twee tot vijf.

Bij de meeste rassen bloeien de mannelijke en de vrouwelijke bloemen niet tegelijk, dat belet de vruchtzetting met eigen stuifmeel. Daarom wordt aanbevolen om ten minste twee verschillende rassen te planten waarvan de bloeiperioden van de mannelijke en de vrouwelijke bloeiwijzen elkaar voldoende overlappen. Gelukkig levert de mannelijke bloeiwijze zeer veel stuifmeel wat door de wind over grote afstanden wordt vervoerd.

De boom wordt al eeuwen gecultiveerd vanwege de eetbare noten en de economische waarde van het hout. Tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn veel bomen gekapt voor het maken van geweerkolven. Befaamd is het gebruik van wortelnotenhout in meubelen en in dashboards van sommige auto’s.

Het is ook de perfecte schaduwboom: een mooie vorm, dicht bladerdak en vliegen en muggen hebben een hekel aan de geur van de aromatische bladeren.

De boom groeit traag, draagt pas na een tiental jaar vrucht maar kan vele honderden jaren oud worden. Onder walnoten zal in het algemeen weinig groeien. Het blad scheidt juglon af, een chemische stof die de kieming van zaden en wortelvorming van andere planten remt.

De Walnoten zijn in september rijp.

Notenwijn

Met okkernoten kan gemakkelijk een wijn met porto-smaak gemaakt worden.

Linde

Midden in de weide staan een vijftal lindebomen (zomerlindes) die elk jaar uitbundig bloeien met een sterke, zoete geur. De bloesems zijn tweeslachtig, bestuiving gebeurt door bijen en hommels.

De linde was in de prehistorie buitengewoon nuttig. Bijna alles werd gebruikt: de bast voor touwvezels, het loof als veevoer voor de winter en het hout. Dat hout is geen best brandhout maar door zijn goede stoofopslag is de linde wel een goede hakhoutsoort (de stoof is de stomp van de boom dat na velling in de grond achterblijft). Vermoedelijk dienden de vruchten en bladeren ook als voedsel voor de mens.

De lindeboom werd bij de Kelten en de Germanen gezien als heilige boom. De geest van de linde gold als beschermer voor huizen, bronnen en kerken. Onder de linde werd recht gesproken en er werden plechtigheden gehouden zoals het sluiten van huwelijken.

In de Nederlanden diende de linde vaak als kapelboom (met een boomkapelletje en Mariabeeldje) op een kruispunt van wegen.

Voor de raffinage van suiker was de linde een belangrijke boom omdat de lindebloei veel honing produceert.

Lindes kunnen heel oud (tot duizend jaar) en heel dik worden. De dikste linde van België staat nabij Ciney en heeft een stamomtrek van bijna 9 meter.

De winterlinde (Tilia cordata) kan je herkennen aan de bladeren: klein, blauwgroen, vanonder onbehaard, maar in de oksels van de nerven met rosse haarbundeltjes. De knoppen zijn onbehaard, met 2 grote schubben. De vrucht is klein met dunne, brosse schil, zonder uitstekende ribben.

De zomerlinde (Tilia platyphyllos) heeft grote bladeren, groen, vanonder zacht behaard en in de oksels van de nerven met witte haarbundeltjes. De knoppen zijn behaard, met 3 grote schubben. De vrucht is groot met houtige schil en 5 sterkuitstekende ribben.

Lindebloesems plukken

Lindebloesemthee werkt kalmerend, reguleert de bloedsomloop en is bloedvatverwijdend. Het zou helpen bij blaasproblemen, aderverkalking, cellulitis, reuma, ademhalingswegen, verkoudheid.

Best plukken vóór het hoogtepunt van de bloei; traditioneel was dit rond Sint Jansdag (Midzomer, 24 juni) maar de laatste jaren, door het extra warme weer, toch iets vroeger. En dan liefst ’s morgens, voor dag en dauw.

Pluk de bloesem mét schutblad, door het steeltje te buigen en te breken. Zorg dat de bloesems en de bladeren niet geplet worden.

Het drogen van de bloesems gebeurt op een keukenhanddoek of laken, binnen of buiten -zolang het maar in de schaduw is, met goede ventilatie. Draai de bloesems af en toe voorzichtig.

Na het drogen kun je ze het best bewaren in een afgesloten pot, op een donkere plaats.

Thee zetten: kokend water over de gehele bloesems en bladeren gieten en drie tot vijf minuten laten trekken.

Zoete kers

Midden in de weide staan een vijftal wilde of zoete kersen (boskriek, Prunus avium), de stamvader van de fruitboom.

De bloesems zijn tweeslachtig, bestuiving gebeurt door insecten.

In april verschijnen de witte enkelvoudige bloemen. De bloei is krachtig maar kort: hooguit één tot twee weken. Na de bloei volgende de kersen, weinig vruchtvlees maar graag gegeten door vogels.

Eik

Op het terrein staan een vijftal zomereiken.

De eik (Quercus) is een zeer lang levende, Europese, hardhout leverende boom, eenhuizig en eenslachtig: de mannelijke en vrouwelijke bloemen komen in aparte bloeiwijzen op dezelfde boom voor.

De dikste eik in België is te vinden in Liernu: een stamomtrek van ruim 10 meter en een leeftijd die door velen wordt geschat op 500 à 700 jaar.

Zomereik – wintereik

Economisch belang

Eikels bevatten veel tannine en zijn voor de mens ongenietbaar. Maar eikels zijn zeer voedzaam (ze bevatten tot 38 % vet) en dieren lusten ze wel. Daarom werden, in de Middeleeuwen, de varkens in de herfst de bossen ingedreven en “vetgemast” (‘mast’ is varkensvoer van eikels en beukennoten). Vandaar het gezegde “op eiken groeit het beste spek”. Omdat de zomereik meer en grotere eikels produceert, werden toen veel meer zomereiken dan wintereiken aangeplant.

Colbert liet rond 1680 in Frankrijk grote wintereikenbossen aanplanten. Oorspronkelijk waren die bedoeld voor de scheepsbouw. Later zijn ze eveneens gebruikt voor de productie van fineer en wijnvaten. De fraaie wintereikenbestanden in deze bossen stammen deels nog uit de 17e eeuw.

Eiken is hard, taai, zeer duurzaam en goed te bewerken. Het is voor veel doeleinden te gebruiken: als bouwhout voor woningen en grotere gebouwen, in de waterbouw, voor spoorbielzen, palen en masten en in de scheepsbouw. Binnenshuis is het geschikt voor parket, trappen en als meubelhout.

De bast van de eik werd vroeger veel gebruikt voor de leerlooierij. Hierdoor ontstond al vanaf de vroege Middeleeuwen het eikenhakhout. Jonge eiken werden op geringe hoogte afgezet, waarna er meerdere nieuwe uitlopers groeiden. Elke 10 tot 12 jaar werden deze opnieuw gehakt. Het hout werd als brandhout gebruikt.

Aanbeden boom

Eiken worden vaker getroffen door de bliksem: ze hebben een grove vochtige bast en een penwortel en diep wortelgestel dat contact maakt met het grondwater. Germanen, Kelten, Grieken, Romeinen vereerden de eik als een heilige boom, verbonden met hun dondergod. In het oude Griekenland was de eik gewijd aan de oppergod Zeus die zijn wil uitsprak via het ruisen van de bladeren van de heilige eik van Dodona.

Beuk

Midden op de weide staat een beuk.

Als de eik de koning der bomen is, dan is de beuk wel de keizer: een solitaire beuk die de tijd krijgt om te groeien maakt met zijn koepelvormige kroon, zowel in de zomer als in de winter, een majestueuze indruk. Een kroondoorsnede van dertig tot veertig meter is geen zeldzaamheid.

De beuk is een eenhuizige eenslachtige loofboom, dus mannelijke en vrouwelijke bloemen aan dezelfde boom met bestuiving door de wind.

Wanneer de beuk uitloopt, zijn de blaadjes donzig, zacht en lichtgroen; later worden ze middel- en donkergroen en zijn ze alleen nog behaard op de nerf. Jonge boompjes blijven vaak de hele winter hun bladeren behouden. Pas vanaf begin april vallen de bladeren af. Daar is een verklaring voor: de duivel mocht de baas de bossen zijn als er de bomen kaal zouden zijn. Daarom zorgde God ervoor dat de beuk gedurende de eerste levensjaren zijn bladeren (verdord weliswaar) vast blijft houden tot de nieuwe bladeren verschijnen. Zo schonk God de beuk het vermogen om de duivel de baas te zijn.

Het duurt 15 tot 20 jaar voor een beuk in bloei komen. De mannelijke bloemen die als kogelronde toefjes aan lange stelen hangen, zijn van belang als stuifmeelbron voor bijen. Uit de kortgesteelsteelde vrouwelijke bloempjes groeit een napje waarin twee bruine vruchtjes, de beukennootjes, zitten. In het najaar barsten de borstelige vruchtnoten open en komen de oliehoudende, driehoekige nootjes vrij. Goede beukennootjesjaren komen eens in de vijf tot tien jaar voor, vaak bij een warme, maar een niet te droge zomer. Men spreekt dan van een mastjaar.

De beukennootjes worden onder andere door eekhoorns als wintervoorraad gebruiken. Ze zijn voor menselijke consumptie geschikt maar wanneer je er te veel van eet, kan dit leiden tot buitengewone vrolijkheid, gevolgd door hoofdpijn en misselijkheid. Dit komt door de zwak narcotische stof fagine.

Beukenbossen komen van oudsher voor in heel Midden- en West-Europa, Azië en Noord-Amerika. Bij beukenbossen valt op dat er weinig tot geen ondergroei is. Door het dichte bladerdak met blaadjes die elkaar een klein beetje overlappen, bereikt maar zeer weinig zonlicht de bodem, terwijl het looizuurrijke blad onderbegroeiing tegengaat.

Beukenhout is goed te bewerken. Het diende daarom als materiaal voor drukletters en houtsneden. Beuken werd vroeger veel gebruikt in de scheepsbouw, omdat het hout zich makkelijk laat buigen (tijdens het stomen) en ook omdat het zeer sterk is. De masten werden altijd uit één stam gemaakt. Beukenhout werd ook wel gebruikt voor de kammen in molenwielen, maar is (ongestoomd) zeer gevoelig voor houtworm. De houtkrullen worden gebruikt bij de industriële bereiding van azijn.

Beuken worden niet echt oud, 200 à 300 jaar wordt als maximum aangegeven. Bij plotselinge blootstelling van de schors aan de volle zon kunnen door zonnebrand bast-scheuren ontstaan waarin gemakkelijk een infectie van de meniezwam ontstaat, met een plotselinge dood van de beuk tot gevolg. Ook door grote, blijvende veranderingen in de grondwaterstand en plotselinge veranderingen in de bodemgesteldheid kunnen oudere beuken snel afsterven. Bovendien hebben beuken een oppervlakkig wortelstelsel, wat hen zeer gevoelig maakt voor windworp.

Notarisboom

Ons woord beuk komt van het Middel-Nederlands boeke, boec, boke en van het Gotische boke ‘letter’ (de eerste ’boeken’ bij de Germanen waren in beukenschors gegrifte lettertekens). Vandaar ook de Duitse woorden Buche en Buchstabe (letter).

Bij de Germanen was de beuk als boom gewijd aan Freya, de godin van het huwelijk. En nog worden er steeds hartjes en initialen van geliefden in de beukenschors gesneden. Romeinen vereerden de beuk en zagen hem als een geluksbrenger, ze gebruikten het hout om offervaten van te maken.

Dorre beukenblaadjes staan ook bekend als ‘heksengeld’, waarmee heksen bepaalde diensten betaalden.

Een oud Duits gezegde dat geldt bij donder en bliksem: “Vor Eichen sollst du weichen, Buchen sollst du suchen!”

Eiken trekken inderdaad de bliksem aan. Beuken doen dit minder vanwege de gladde bast en het oppervlakkig wortelstelsel. Maar schuilen voor de bliksem onder een solitaire beuk is geen goed plan: elke hoge boom trekt de bliksem aan en als de bliksem inslaat kun je gewond raken doordat de stroom via de omgeving wegtrekt. Bovendien kan door sterke verhitting een deel van de stam openbarsten.

Hulst

Langs de oostrand van de weide troont een grote vrouwelijke hulst. De hulst is een tweehuizige (dus of mannelijk of vrouwelijk) loofboom met bloeitijd van mei tot in juni. Bestuiving gebeurt door insecten. Om bessen te krijgen is het van belang dat er in de nabijheid van de vrouwelijke planten, mannelijke staan. De bessen zijn giftig voor mensen, maar niet voor vogels.

Hulst is de enige groenblijvende loofboom die van nature voorkomt in de Benelux. De langzaam groeiende boom kan meer dan 10 m hoog worden en wordt gemiddeld 100 jaar oud. De leerachtige bladeren zijn getand en voorzien van stekels.

De bloemen op de mannelijke plant zijn geelachtig.

De bloemen op de vrouwelijke plant zijn kleiner en eerder wit.

De jonge bladeren kunnen in juni worden geplukt en gedroogd. Thee die hiervan wordt getrokken, kan wonderen doen tegen hoest- en koortsaanvallen en werkt waterafdrijvend.

Hulst is een symbolische plant vanwege zijn altijd groene verschijning, de bladeren en bessen worden gebruikt in kerststukjes. Volgens oud bijgeloof zou hulst bescherming bieden tegen blikseminslag en tegen vijandige machten zoals demonen en heksen (die zouden zich prikken en daarmee kon men ze afweren).

De Ilex Aquifolium J.C. van Tol kenmerkt zich door haar niet-stekelige bladeren. Bovendien is deze vrouwelijke hulst zelfbestuivend: om bessen te krijgen is dus geen mannelijke hulst nodig.

Fruitbomen

Voor het vakantiehuis staan 2 halfstam kersen, 1 halfstam kweepeer, 2 halfstam pruimen en 3 laagstam appelen; achter het vakantiehuis staan 2 hoogstam appelen.

Voor de woning staan 7 hoogstam appelen en 1 hoogstam peren.