De Kleine Mote

Je winkelwagen

Italië in WO1

Italiaanse neutraliteit: 1914

Toen de Oostenrijkse troonopvolger groothertog Frans Ferdinand op 28 juni 1914 vermoord werd in Sarajevo en de dader (Gavrilo Princip) lid bleek van een Slavische onafhankelijkheidsbeweging, verklaarde Oostenrijk aan Servië de oorlog: Servië was verantwoordelijk voor de aanslag want het land bood onderdak aan Slavische patriotten.

Rusland schoot Servië te hulp en Frankrijk en Engeland die een bondgenootschap hadden met Rusland (de Triple Entente) zegden hun steun toe.

Tegenover de Triple Entente stond de Triple Alliantie, het bondgenootschap tussen Italië, Oostenrijk en Duitsland. Nochtans drie staten met tegengestelde belangen: Oostenrijk-Hongarije bezette nog Italiaans grondgebied (regio Trento en Triëst) en Duitsland wilde alle Duitstaligen onder zijn gezag verenigen, inclusief de Oostenrijkers.

Duitsland schaarde zich aan de zijde van Oostenrijk-Hongarije en verklaarde de oorlog aan Rusland en Frankrijk. Maar Italië voelde zich niet verplicht te volgen: het bondgenootschap was gericht op verdediging en het betrof hier een aanval door Oostenrijk. Italië kiest voor neutraliteit en verlaat de Triple Alliantie.

De meeste Italianen wilden neutraal blijven: zowel de kerk als de socialisten waren tegen de oorlog. Voor de socialisten was de oorlog een strijd van kapitalisten om de politieke en economische heerschappij over Europa, de proletariërs van de hele wereld waren broeders (zo werd Jean Jaurès, de voorman van de Franse socialisten, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog vermoord vanwege zijn aanhoudend verzet tegen gewapende conflicten tussen naties).

Italië voerde in 1914-15 parallel onderhandelingen met beide kampen.

Duitsland en Oostenrijk deden territoriale beloftes (Nice, Savoie, Corsica, Tunesië) en Berlijn zette druk op Wenen om ook gebied af te staan.

Ook de Triple Entente zette Italië onder druk: de Italiaanse steenkool was voor 90% afkomstig uit Engeland en ook voor veel andere primaire levensbehoeften was Italië afhankelijk van Frankrijk en Engeland. Bovendien wilde een minderheid van de Italianen –vnl. de koning Victor Emmanuel III, de nationalisten en de liberalen- wel oorlog tegen Oostenrijk, om Trento en Triëst te bevrijden.

Het grootste deel van de regering verzette zich tegen elke deelname aan de oorlog, maar Victor Emmanuel negeerde hun protesten. Italië koos uiteindelijk het kamp van de Geallieerden maar corruptie en desorganisatie leidden het Italiaanse leger naar de nederlaag.

Verdrag van London: 1915

Op 26 april 1915 tekende de Italiaanse regering in Londen een geheim verbond waarmee Italië zich verplichtte aan de zijde van Frankrijk en Engeland aan de oorlog deel te nemen. Het parlement werd min of meer gedwongen in te stemmen met het verdrag van Londen en op 23 mei 1915 begon voor Italië de oorlog, met een aanval op Oostenrijk.

De Italianen opende de aanval op het verraste Oostenrijk en hoopten snel over de Alpenpassen en door de lengtedalen naar Wenen te kunnen doorstoten. Maar er werd heel snel een Oostenrijks vrijwilligerslegers gevormd,  50.000 verdedigers die de plaatselijke situatie zeer goed kenden en zich nestelden op de meest strategische bergtoppen en langs belangrijke doorgangsroutes. Een Italiaanse opmars naar Wenen liep vast.

Er kwam een stellingenoorlog met een front dat begon aan de oostkant van Zwitserland, via het Gardameer, over de hoogvlakte van Asiago, de bergen van Cadore, de Karnische en Julische Alpen en Gorizia tot aan de Adriatische zee. Een front hoog door de bergen, op sommige plaatsen werd een hoogte van boven de 3000 meter bereikt.

De soldaten vochten in de loopgraven, dikwijls in metersdikke sneeuw. Met enorme verliezen. In het totaal werden 6 miljoen Italianen ingezet, daarvan stierven er 600.000.

De Italiaanse legerleiding onder opperbevelhebber generaal Luigi Cadorna huldigde de opvatting dat de soldaten maar functioneerden als ze gedreven werden door angst en terreur. Voortdurend kregen de soldaten het bevel om aan te vallen, ongeacht de verliezen. Wie probeerde achter te blijven moest ter plekke worden neergeschoten.

Naast standrechterlijke executies werden ook decimaties uitgevoerd. Acht keer werden een aantal soldaten door het lot werden aangeduid en onmiddellijk geëxecuteerd.

Generaal Andrea Graziani kreeg de bijnaam van generale delle fucilazioni (generaal van de fusilleringen). Op 3 november 1917 vergat de artillerist Alessandro Ruffini te Noventa Padovana (Padua) zijn sigaar uit  zijn mond te nemen bij het groeten toen de generaal voorbijkwam. Rufini werd ter plekke gefusilleerd wegens insubordinatie.

Die ‘ijzeren discipline’ veroorzaakte juist wat ze wilde vermijden: het moreel van de troepen zat onder nul, soldaten deserteerden. In de loop van de oorlog werden 870.000 gevallen van desertie genoteerd, 160.000 dienstplichtigen onttrokken zich aan de dienstplicht.

De legerleiding besloot dat er nog harder moest opgetreden worden.Er waren 400.000 processen voor insubordinatie waarbij in meer dan de helft van de gevallen een veroordeling uitgesproken werd. 15.000 soldaten werden veroordeeld tot dwangarbeid. Er werden 4.028 executies uitgevoerd.

Slag bij Caporetto: 1917

In oktober 1917 komen de Italiaanse troepen tegenover het voltallige Oostenrijkse leger en zeven Duitse divisies te staan in de laatste slag aan de Isonzo. Bij Caporetto (in het huidige Slovenië) lukt het de Oostenrijkers door de Italiaanse linies heen te breken: 300.000 Italianen werden krijgsgevangen gemaakt door de Duitsers en nog eens 400.000 Italianen slaan op de vlucht.

Italië Caporetto krijgsgevangenen

De Oostenrijkse troepen dringen ver Italië binnen, tot aan de Piave. Met steun van Engelse en Franse troepen konden de Italianen daar een nieuwe verdedigingslijn houden, een 150 km ten westen van Caporetto.

Als wederdienst besloot het Italiaanse opperbevel in het voorjaar van 1918 om Italiaanse steun te bieden aan het westelijk front.

Slag bij Solstizio: 1918

Generaal Luigi Cadorna werd op 8 november 1917 vervangen als opperbevelhebber door generaal Armando Diaz en geleidelijk werd het moreel van de troepen hersteld.

In juni 1918 eindigt, voor het eerst, een slag in het voordeel van de Italianen. Eind oktober doen de Italianen, samen met de geallieerden, een grote aanval bij Vittorio Veneto (derde slag bij de Piave). De Kaiserliche und Königliche Soldaten houden met moeite stand maar door het gebrek aan bevoorrading zijn de Duitse en Oostenrijkse troepen toch gedwongen zich terug te trekken tot de oude landsgrenzen.

Op 3 november 1918 tekenen Italië en Oostenrijk-Hongarije in Padua de wapenstilstand. Het komt tot een vredesakkoord waarbij Triëst, Istrië en Trentino-Alto Adige aan Italië worden toegewezen.

Italiaanse krijgsgevangenen: 1917-1918

Na het drama van Caporetto worden de 300.000 Italiaanse krijgsgevangenen door de Duitsers naar werkkampen gestuurd in Oostenrijk (Mauthausen), het huidige Tchechië (Therezin) en Duitsland (Rastatt en Celle) waar ze dwangarbeid moeten verrichten. Duidelijk in strijd met de Conventie van Den Haag (1907) rond krijgsgevangenen.

Italiaanse krijgsgevangenen in België

De Duitsers stuurden ook Italiaanse krijgsgevangen naar het bezette België en verspreidden ze over het hele land.

Zo was er een groep van ongeveer 800 Italianen gevestigd in de buurt van het Kasteel van Wallemote nabij Izegem. Ze moesten aan het kanaal Roeselare-Leie werken en nieuwe straten maken voor het transport van bouwmaterialen komende van Boom met het oog op nieuwe Duitse versterkingen.

Kortrijk kreeg op 6 januari 1918 vijfhonderd Italiaanse gevangenen te gast: ze verbleven in het klooster van de Picpussen. Nog eens eenzelfde aantal werd over de omliggende gemeenten verspreid.

In de zomer van 1918 was een groep van 400 Italiaanse gevangenen in een kamp in de omgeving van de gemeente Rollegem gevestigd.

Nog eens 300 Italianen waren (samen met Russische gevangenen) in het klooster van de Franse Zusters Passionistinnen te Tielt bijeengebracht. Ze moesten werken aan de aanleg en aan het onderhoud van de spoorweg Gent-Tielt-Diksmuide. De gevangenen dienden ook de lijken van gedode Duitse soldaten op te graven, te transporteren en opnieuw te begraven, gezien de frontlinie regelmatig opschoof.

In Ardooie waren de Italianen samen met Russen in een oud textielatelier van de familie De Bal ondergebracht.

In Ichtegem, meer bepaald in het bos van Bekegem aan de andere kant van Aartrijke, was er een houten barak met Italiaanse gevangenen. Die groep, in totaal een honderdtal, was op 2 december 1917 gearriveerd.

Er waren ook Italiaanse gevangenen gelegerd waren in Harelbeke, Brugge, Ruddervoorde, Oostrozebeke, Wielsbeke, Ploegsteert en Waasten. Volgens sommige bronnen zou er ook een barak met Italianen aan de Vijfwegen, dichtbij Houthulst, gestaan hebben.

Behandeling van Italiaanse krijgsgevangenen

Getuigen beschrijven de ellendige leefomstandigheden van de krijgsgevangenen. Daarbij gaat het niet enkel het gebrek aan of de kwaliteit van het voedsel, maar ook om hun behandeling, die varieerde van uitputting tot vergiftiging.

In de kampen was er tekort aan voedsel en kledij. De gevangenen kregen zowat 1000 calorieën per dag, een derde van wat nodig is.

Franse, Britse en Belgische krijgsgevangenen vulden hun rantsoen aan met de pakjes die ze via het Internationale Rode Kruis van het thuisfront kregen. Langs die weg kregen ze vaak ook kleren.

De Italianen (en de Russen) kregen die hulp niet omdat de opperbevelhebber generaal Cadorna en later Diaz dit niet wilden: ze beschouwden de krijgsgevangenen als deserteurs ‘gezien ze niets hadden ondernomen om zich te verdedigen’. Het opperbevel werd daarin gesteund door de regering. Er bestond dan ook geen Italiaanse nationale organisatie om de krijgsgevangenen materieel bij te staan. Privé initiatieven waren mogelijk maar werden tegengewerkt.

De soldaten konden enkel rekenen op steun door hun families. Die konden wel brieven of postkaarten sturen, maar die gingen naar de Italiaanse censuur voor ze naar het Internationale Rode Kruis doorgestuurd werden. Vaak bereikten ze de bestemmeling niet. Het vele heen en weer gereis (vanuit Duitsland of Oostenrijk naar Belgische commando’s en wegens ziekte en uitputting naar lazaretten of hospitalen in het Belgische binnenland) had nefaste invloed op de bedeling van de noodzakelijke voedsel- en kledijpakketten.

Het resultaat was desastreus. Van de naar schatting 600.000 Italiaanse krijgsgevangenen in Duitsland en Oostenrijk-Hongarije stierven er 100.000 door honger, kou, uitputting en allerlei ziekten als longontsteking, tuberculose, tyfus, en andere.

Ook krijgsgevangenen van andere landen stierven maar in verhouding veel minder (behalve dan de Russen die ook geen hulp van buitenaf kregen en hetzelfde lot ondergingen als de Italianen).

In België werden de lichamen van de gesneuvelde Italiaanse krijgsgevangenen na de oorlog overgebracht naar de nieuwe Belgische militaire begraafplaats van Klerken-Houthulst.

Pas in de laatste maanden van 1918 verandert de houding van de Italiaanse regering tegenover de krijgsgevangenen. Alhoewel: eind 1918 liet generaal Diaz op verschillende plaatsen in Italië kampen bouwen met een totale capaciteit van 500.000 man. Daar werden de teruggekeerde krijgsgevangenen na de oorlog opgevangen. Zo eindigden ze hun militaire loopbaan als krijgsgevangene in eigen land.