Imperialisme, olie en angst voor revolutie, de echte oorzaken WO1?
Oorzaken WO1? Op school leerden we dat de Groote Oorlog een donderslag bij heldere hemel was, een vergissing, iets wat geen enkel land had het gewild; het was een gevolg was van de Frans-Pruisische oorlog van 1870 of van de Weltpolitik van de Duitse keizer Wilhelm II of van de alliantiepolitiek van de Europese mogendheden.
We leerden dat de Britten ten oorlog trokken omdat de Belgische soevereiniteit geschonden werd door de Duitsers.
Oorzaken WO1? Onstabiel Europa
.Wat vast staat: vóór 1914 spatte Europa al uit elkaar. Er was in 1853 (strijd tussen Rusland en een Frans-Britse alliantie voor invloed op het grondgebied van het in verval rakende Ottomaanse Rijk). In 1912 en 1913 waren er de Balkanoorlogen (Montenegro, Servië, Bulgarije, Griekenland versus Ottomaanse Rijk), toen de puzzel van Zuidoost-Europa grondig door elkaar werd geschud. Wereldrijken stortten in. Europa veranderde in een puinhoop. Het schrikwekkende Ottomaanse imperium, het gulzige tsaristische Rusland, de wellustige Habsburgse dubbelmonarchie – alles in één klap weg. De puinhoop die daar ontstond is, mondde uit in de Eerste Wereldoorlog (en ettert vandaag nog altijd na).
Oorzaken WO1? Imperialisme.
Volgens Jacques R. Pauwels (“De Groote Klassenoorlog” uitgegeven bij EPO) kwam de oorlog er omdat de politieke, economische en intellectuele elites in Europa de oorlog gewoon echt wilden. De oorlog diende om kolonies te winnen, om oliebevoorrading te verzekeren en om af te rekenen met de revolutionaire gedachte die in heel Europa steeds meer opzette.
Industriële grootmachten, grote banken en grote bedrijven wilden nieuwe kolonies – of semikolonies met indirecte controle – voor de grondstoffen, de afzetmarkten, de goedkope werkkrachten en de investeringsmogelijkheden.
De wereld was nog niet helemaal verdeeld. Onder meer China, een groot zwak land met een enorme afzetmarkt, lag nog volledig open.
Over wat al verdeeld was, waren niet alle landen tevreden. Op het vlak van kolonies was Duitsland onderbedeeld. Binnen de Engelse elite was er een grote groep die eigenlijk liever samenwerkte met Duitsland dan met Frankrijk. Om de Duitsers tevreden te stellen waren die bereid om Duitsland Belgisch Congo te geven. De Britten hadden, voor de oorlog, ook al de Portugese kolonies aangeboden aan Duitsland.
Die oorlog om imperialistische bezittingen werd gevoerd in Europa omdat de imperialistische landen hoofdzakelijk Europese landen waren. Japan en de VS waren de uitzonderingen.
Japan verklaarde, om een drogreden, reeds in 1914 de oorlog aan Duitsland en veroverde meteen de Duitse koloniën (de Chinese provincie en de eilanden Carolinen, Marshalleilanden, Duitse Marianen).
De Verenigde Staten kon het zich permitteren om niet meteen mee te doen. In februari van 1917 zei de Franse eerste minister echter dat enkel de landen die bij de oorlog betrokken waren, iets te zeggen zouden hebben in de herverdeling van de wereld na de oorlog. De winnaars van de oorlog waren van plan zichzelf te belonen, de neutralen zouden niks krijgen.
Dat kan verklaren waarom de VS in april 1917 Duitsland de oorlog verklaarde. Als imperialistisch land lag het te loeren op verdere uitbreiding en China stond op het verlanglijstje. Niet om te koloniseren, maar om toegang te krijgen tot de afzetmarkten, investeringsmogelijkheden, interessante contracten om spoorwegen te bouwen. Japan was een grote concurrent en Duitsland en Frankrijk hadden er al concessies, minikolonies.
Enkele Europese landen, zoals Italië en Bulgarije, gaven hun neutraliteit op toen ze zagen dat er iets te winnen viel.
Portugal verklaarden de oorlog aan Duitsland in 1916, tegen de zin van de Britten. Niet omdat ze iets tegen Duitsland hadden of omdat ze iets wilden winnen; enkel omdat ze vreesden dat ze op het einde van de oorlog hun kolonies zou verliezen als het neutraal bleef.
Oorzaken WO1? Olie.
De politieke en economische macht van Groot-Brittannië was gebaseerd op de controle van de zeven zeeën. Maar eind 19de, begin 20ste eeuw, begonnen de Duitsers moderne schepen te bouwen die niet meer voeren op steenkool maar op olie.
Groot-Brittannië had zelf kolen, maar geen eigen olie. Het moest zijn olie kopen in de VS, van Standard Oil. Nu, als grootmacht was Groot-Brittannië niet graag afhankelijk van de VS. Groot-Brittannië wilde een onafhankelijke bron van olie, dus begon het rond te kijken.
Eerst naar Perzië, het huidige Iran, waar de Britten een deal sloten met de Russen om de olie te verdelen.
Er was er ook heel veel olie ontdekt in Mesopotamië (dat deel uitmaakte van het Ottomaanse Rijk). Voor de oorlog pakten de Britten al een stuk van dat land af, en ze noemden het Koeweit. De Britten zetten er een bevriende emir op de troon.
Toen er ook olie werd gevonden bij de stad Mosoel was het duidelijk dat Mesopotamië hét land was dat de Britten wilden. Maar het hoorde bij het Ottomaanse Rijk dat met Duitsland een gezamenlijk project had om een spoorweg aan te leggen van Bagdad naar Berlijn. De Duitsers waren dus van plan die olie te vervoeren van Mesopotamië naar hun oorlogsvloot. Dat moesten de Britten koste wat het kost verhinderen.
Om tegen het Duitse leger te vechten was het eigen Britse leger in Europa te klein, dus moest Groot-Brittannië op zoek naar bondgenoten.
Alhoewel de Britten en de Fransen nooit vrienden waren, kwam het tot een militair akkoord (de vijand van mijn vijand is mijn vriend): een geheime overeenkomst waarbij het Britse leger verplicht was de Fransen te hulp te komen.
De Britten wilden oorlog met Duitsland, ze hadden gewoon een excuus nodig en ze wisten dat Duitsland de aartsvijand van Frankrijk was.
Toen de oorlog uitbrak, landde het Indisch-Britse leger onmiddellijk in Mesopotamië.
Oorzaken WO1? Angst voor revolutie.
Rond de jaren 1900 heerste een “schrik voor de massa”, de gevaarlijke massa die schijnbaar onweerstaanbaar aan het opkomen was.
De lagere klassen waren in de ogen van de elite te talrijk en te eisend geworden. Er waren, bijvoorbeeld, veel boerenzonen zonder werk want de landbouw werd te productief.
Door kolonies te verwerven konden landen zich ook ontdoen van hun ‘lastig’ volk. De lastigste elementen gedeporteerd naar de kolonies, de armen konden in de kolonies carrière maken en uit elk Vlaams boerendorp vertrokken wel twintig missionarissen. Zo werden het dappere patriotten in plaats van lastigaards.
Door de extreme uitbuiting in de kolonies kwam er wat ruimte om toegevingen te doen aan de werkmensen hier. Veel socialisten steunden dan ook de koloniale projecten.
De Brit Cecil Rhodes zei dat het imperialisme nodig was om een burgeroorlog te vermijden. Het koloniaal imperialisme was een manier om sociale problemen op te lossen.
Maar niet iedereen kon weggestuurd worden. Het werkvolk begon betere werkomstandigheden te eisen, ze richtten vakbonden op, ze hadden hun eigen partijen, ze wilden hogere lonen, meer democratie, stemrecht…
De elite had schrik voor een revolutie. Maar zelfs als het geen revolutie werd, het werd steeds waarschijnlijker dat de socialisten de verkiezingen zouden winnen en dat zou alles veranderen.
Om dat gevaar in te dijken was oorlog een gedroomde kans. Een oorlog zou de maatschappij militariseren: geen discussies, geen democratie en een mooi uniform voor iedereen; heren die bevelen en het volk dat gehoorzaamt. Onvoorwaardelijk. Het einde van de revolutiegedachte, le retour en arrière.
Maar het moest snel gaan. De Britten en de Fransen konden niet te lang wachten. Het kon wel eens gebeuren dat de socialisten de verkiezingen wonnen. En ze vreesden dat in Rusland de revolutie zou uitbreken; dan waren ze die bondgenoot kwijt en waren ze niet langer zeker van de overwinning. De Duitsers hadden immers Oostenrijk-Hongarije aan hun kant, ze hadden hun geniale generaals, ze hadden een enorme industrie achter zich die de beste kanonnen kon bouwen.
De aanslag in Sarajevo was het voorwendsel om er eindelijk aan de oorlog te beginnen.
De oorlog was dus ook een contrarevolutionaire en antidemocratische onderneming.
Binnen het 19de eeuwse sociaal-darwinistisch denken kon de elite – overtuigd dat zij de beste mensen waren omdat zij bovenaan de sociale ladder stonden – het geweld en al die doden rationaliseren: er waren nu eenmaal te veel mensen en een oorlog kwam goed van pas om een beetje opkuis te houden, om de lagere klassen uitdunnen. De elite vond dat ze het recht had anderen te controleren. Hetzelfde gebeurde trouwens in de koloniën, in de manier waarmee de Belgische elite omsprong met de lokale bevolking.
De mensen werd wijsgemaakt dat het iets moois was om te sterven voor het vaderland. De pastoor zei het, de burgemeester zei het. The old Lie: Dulce et decorum est Pro patria mori.
Zelfs de socialistische partijen zeiden het vlak voor de oorlog (behalve in een paar landen, zoals Italië). In 1914 waren de meeste socialisten enkel nog in theorie revolutionair. Ze hadden binnen het systeem gewerkt aan verbeteringen en hervormingen. De socialistische leiders waren meer en meer bourgeois geworden, ze maakten deel uit van het systeem. De partijleiding had op de duur te veel te verliezen met een revolutie. Ze wilden de goeie zaken die ze hadden, niet verliezen en schaarden zich uiteindelijk achter de oorlog.