Geschiedenis van de Belgische wijnbouw
Kelten en Romeinen
De klassieke leer stelt dat de wijnbouw is ontstaan in het oosten en migreerde naar het westen, via de Grieken en Romeinen rond de Middellandse zee. De Romeinen introduceerden dan de wijnbouw in onze streken.
Vandaag zijn er steeds meer aanwijzingen dat de pré-Romeinse Kelten al een wijncultuur kenden: vanuit Klein-Azië kwam, samen met de landbouw, ook de kennis van domesticatie en cultiveren van wilde druiven naar het westen, lang voor de Romeinen.
Zo werden in een Keltisch graf bij Eigenbilzen (ca. 400 v. Chr.) een Etruskische bronzen wijn-mengvat en twee wijnkannen van brons aangetroffen (één Etruskische snavelkan en een Keltische tuitkan).
Al betwist niemand dat de Romeinen, overal waar ze zich vestigden, hun wijn importeerden en waar mogelijk ook aan wijnbouw deden.
Wijnbouw in onze contreien ten tijde van Julius Caesar is onwaarschijnlijk: de Galliërs waren bierdrinkers, het land was dicht bebost en vooral, het klimaat was niet ideaal. Tot de 3° eeuw werd geen wijnbouw gedaan ten noorden van de Rhône-vallei. Pas dan verschijnen druivenvariëteiten die geschikt zijn voor een gematigd klimaat en worden er wijngaarden aangelegd in Bourgogne en Champagne om vandaar uit te breiden naar Vlaanderen, Engeland enerzijds en Elzas, Rijn, Moezel anderzijds.
Wat niet betekent dat de Galliër de Romeinse wijn niet lustte: in minstens één geval werd een slaaf geruild tegen een kruik wijn. Afhankelijk van het type amfoor ging dat om 30 tot 40 liter.
De ‘Allobrogica’-druif (Vitis vinifera stam) is de sleutel tot wijnbouw in het noorden: de druif was vroeger rijp en de wijnstok was bestand tegen de wintervorst. De Allobroges waren een Keltische stam, gevestigd van de Isère tot het Meer van Genève, en van de Savoie tot de linkeroever van de Rhône; een territorium met diepe bossen én zeer vruchtbare gronden in de Rhônevlakte. Ze leefden van landbouw (tarwe, rogge) en cultiveerden die druif om wijn te maken.
De Kelten brachten niet enkel de druif die gedijde in het noorden, ze brachten ook de houten tonnen. Als ‘Frankrijk’ één bijdrage aan de wijnbouw heeft geleverd is dit wel het gebruik van eiken vaten in plaats van kruiken en amforen.
Er zijn aanwijzingen dat er in 282 een wijngaard was in de Trooststraat in Schaarbeek. Dat zou moeten blijken uit de vondst (in 1866) van een bronzen oscilla (een soort Romeinse amulet die goede wijnoogsten aankondigde). Dat zou dan de oudste wijngaard in onze contreien zijn.
In elk geval: toen het Romeinse Rijk in de 5de eeuw instortte, vernietigden de Germanen en Moren wel veel wijngaarden maar niet de wijncultuur. Later verspreidden de Frankische vorsten het Christendom, en dat Christendom had wijn nodig voor zijn ritus.
Middeleeuwse bloei
Expansie van de wijnbouw
De Rijn was, in de Romeinse tijd, zowel rijksgrens als wijngrens. In de eerste eeuwen na Christus werden langs Rijn en Moezel wijngaarden aangelegd. In de 8e eeuw stonden de boorden van de Rijn dan ook al vol wijngaarden. De druiven werden gehaald in Bourgogne; de Burgunder-soorten.
In de 8e eeuw komt er ook wijnbouw in de Maasvallei: ondanks de relatief noordelijke ligging ten opzichte van andere wijngebieden was de streek erg gunstig door de hellingen en vruchtbare lössbodem. Naar alle waarschijnlijkheid kwamen de stokken uit de Moezelvallei.
De oudste wijngaard in de Maasvallei zou die van Amay (bij Hoei) zijn. Er zijn geen sporen van terug gevonden maar hij wordt vermeld in een testament van 634.
Uit officiële documenten kunnen we afleiden dat de wijnbouw rond 815 gelijktijdig ontstaat in Vlaanderen en Wallonië: in Gent (Sint-Pietersabdij, Blandijnberg) en in de Maasvallei (Hoei en Vivegnis, Oupeye ten noorden en ten zuiden van Luik).
Telkens gaat het om monniken die wijn bouwen om te voorzien in de behoeften van hun eredienst (de maatschappij is dan nog zeer autarkisch) en later uitbreiden om te voorzien in hun levensonderhoud.
Zo ook een wijngaard bij de kapel van Sint-Salvator bij Aken, vermeld in een oorkonde van 871.
De Frankische dynastie zorgt voor een stijgend belang van wijnbouw: Karel De Grote (9de eeuw) stimuleert de bouw van kloosters en abdijen… die in hun tuin een wijngaard hebben voor de miswijn en experimenteren met alcohol en kruiden voor het maken van de eerste medicijnen.
De “Capitulare de Villis”, een landgoedverordening die Karel de Grote als gedetailleerd voorschrift over het beheer van de kroongoederen uitvaardigde, is een belangrijke bron voor de economische, in het bijzonder de land- en tuinbouwgeschiedenis van de vroege middeleeuwen. Deze domeinenverordening werd, waarschijnlijk in 812, in Aken door de benedictijnse abt Ansegis van Sint-Wandrille in opdracht van de keizer opgesteld. De tekst bevat een aantal instructies voor de wijn(bouw).
Hoofdstuk 5. Opzicht en plaatsvervanging. Bij aanbesteed werk (zaaien, ploegen, het binnenhalen van koren of druivenoogst) dient de manager toezicht te houden of bij verhindering een betrouwbare opzichter aan te stellen.
Hoofdstuk 8. Wijnoogst. Voor het aannemen van de druivenoogst van de wijnbergen van het district is de ambtman (prefect) verantwoordelijk evenals voor de zorgvuldige verwerking van de gezuiverde druiven. Hij noteert de hoeveelheden. Hij stelt het belang vast van de wijnboeren omtrent de eigen wijnproductie.
Hoofdstuk 48. Sapkelder en wijnbereiding. Doelmatige inrichting van de sapkelder. En dat niemand het lef heeft om onze druivenoogst met de voeten uit te stampen, behalve wanneer dit rein en gewetensvol gebeurd.
Notger, Prins-Bisschop van Luik (930 – 1008) speelde een belangrijke rol, niet enkel in de expansie van de wijnbouw in de Maasvallei (“Liège, tu dois Notger au Christ et le reste à Notger.”).
Met het jaar 1000 in zicht (en de vrees voor het einde van de wereld) laat Notger zes grote kerken en twee abdijen bouwen, met bijna evenveel nieuwe wijngaarden, de meeste op de hellingen van de citadel.
Rond 980 schenkt Notger een wijngaard in Hoei aan de abdij die melaatsen herbergt. “Le vignoble des Grands Malades” zal de belangrijkste wijngaard van Wallonië zijn tot 1616, wanneer hij verkocht (en versnipperd) wordt aan de plaatselijke notabelen.
Wijngaarden bij Maastricht worden vermeld in een beschrijving van de goederen van de Frankische koningin Gerberga (968).
In de 11de en 12de eeuw deint de wijnbouw vanuit de Maasvallei uit, naar het zuiden (vallei van de Ourthe, de Amblève en de Jeker) en naar het noorden.
Na de clerus gaat nu ook de adel en de rijke burgerij wijngaarden aanleggen, meestal binnen de vesten of net buiten de stadsmuren. De boeren op het platteland houden het bij akkerbouw en veeteelt, enkel rijke grondeigenaars konden de investering van een wijngaard aan.
In Wallonië zijn de er duidelijk drie polen: Luik, Hoei en Namen. In Hoei werd in 1598 (een mager jaar) 300.000 liter wijn geproduceerd.
In 1079 waren er in Borgloon 50 hectare aan wijngaarden. Omdat wijnbouw een bezigheid is van stedelingen (niet van boeren), wordt het officieel erkend als métier en de wijnbouwers krijgen hun eigen gilde, de “Loonse Wynluyden”.
De oudste sporen van druiventeelt in het Hageland treft men aan tijdens het bewind van Godfried I, graaf van Leuven (1095-1139), vanaf 1106 hertog van Brabant.
In een charter dd 1264 van de heer van Rotselaar voor de cisterciënzerinnen-abdij Vrouwenpark wordt de eerste wijngaard van de regio beschreven. Vanaf het einde van de 13e eeuw en vooral in de 14de eeuw kende de teelt in het Hageland een snelle uitbreiding.
Tijdens het middeleeuws klimaatoptimum (grofweg van 950 tot 1250) floreert de wijnbouw gewoon overal in wat nu België is. In de 14e eeuw had elke streek haar wijngaarden. In elke grote stad vond je wijngaarden, bedoeld voor medicinale dranken, binnen de stadsmuren; van Luik tot Antwerpen en van Maaseik tot Brugge, waar het 13de-eeuwse Begijnhof als naam De Wijngaard kreeg, zeer waarschijnlijk wegens de aanwezigheid van wijncultuur op die plaats. Uiteindelijk besliste men ook accijnzen te leggen op de wijn. Dit bewijst hoeveel wijngaarden er waren tijdens de 14de tot 16de eeuw.
Weetje: er zijn in Vlaanderen vele ‘Wijngaardstraten’; dit betekent niet dat daar ooit een wijngaard was: wijn betekent in het Middelnederlands ‘laag, moerassig weiland’ en ‘gaard’ een besloten ruimte. Een ‘wijngaard’ is dus (ook) een meers of laag weiland, omsloten door water of door een omheining.
In Vlaanderen vindt men de meeste wijngaarden in het Hageland – Tienen, Diest en in de stad Leuven (binnen de muren)- en in Limburg, niet enkel langs de Maas, ook in Hasselt, Sint-Truiden, Geel, Herentals.
Rond Brussel zijn er wijngaarden in het Zenne en Dijle bekken: Anderlecht, Vorst, Sint-Joost; Waver, Braine-l’Alleud, Braine-le-Château, Groot-Bijgaarden.
Er zijn heel weinig getuigenissen over de kwaliteit van de wijn maar het staat vast dat de landwijn uit onze streken van mindere kwaliteit was dan de wijn die ingevoerd werd uit de betere wijnlanden. Hij kon stroperig of zurig zijn en hij werd vooral lokaal gedronken, als goedkoop alternatief voor de ingevoerde wijn, ook al omdat hij vaak genoot van een gunstiger accijnstarief.
Het grootste deel van de in de late middeleeuwen in Vlaanderen verbruikte wijn werd wel degelijk ingevoerd uit Frankrijk en Duitsland.
Evolutie van de wijnconsumptie
Na de val van het Romeinse Rijk verdween de aandacht voor schoon drinkwater. De aquaducten werden niet langer onderhouden, mensen haalden hun water uit waterputten, rivieren en zelfs grachten.
Zeker in de steden werd dit een probleem: er waren geen rioleringen en het water werd vervuild door meer en meer huishoudens en toenemende industriële activiteiten zoals leer looien en textiel verven.
Drinkbaar water was schaars en er waren weinig alternatieven: melk als natuurlijk produkt, wijn (druiven), bier (gerst) en mede (honing).
Bier wordt tijdens het productieproces verhit waardoor er minder bacteriën en virussen in zitten, maar zolang bier met gruit (gruut) werd gemaakt kende het geen groot succes: weinig houdbaar en minder goed met bitter-zure smaak.
De samenstelling van gruit is niet echt gekend, en verschilde zeker van streek tot streek. Het was een combinatie van graanproducten met bederfwerende kruiden (vaak gagel, laurier, rozemarijn, salie, duizendblad, laurierbessen) plus geraffineerde hars voor de conserverende werking.
Bier werd pas echt succesvol toen het procédé van het hopbrouwen in de 14de eeuw vanuit Duitsland in onze streken ingang vond. Vanaf de vijftiende eeuw wordt vrijwel alleen nog maar hoppebier gebrouwen, het gruitbier verdwijnt.
Tot de 15e eeuw werd dus veel wijn gedronken. In een stad als Gent bedroeg het wijnverbruik in het derde kwart van de 14de eeuw zowat 40 liter per hoofd per jaar, dit was iets minder dan in Leuven in dezelfde periode.
In Brugge lag het wijnverbruik in de jaren 1420 uitzonderlijke hoog, zowat 85 liter per hoofd. Daar zijn twee verklaringen voor: de bemiddelde elite die tijdens de Boergondische bloeiperiode in Brugge verbleef (handelaars, financiers, hofhouding, burgerlijke en kerkelijke overheden, ambachtslieden, kunstenaars) kon (goede) wijn betalen; en er was in Brugge een drukke wijnhandel met een ruim assortiment aan wijnen (Damme en Brugge waren de havensteden waar de wijn aangevoerd werd).
Dordrecht was de stapelplaats voor Rijnwijn (alle wijn die via de Rijn werd aangevoerd dus Rijn, Moezel en Elzas), maar de verdeling over Vlaanderen gebeurde via het Zwin op de Brugse markt.
De wijnen uit het westen van Frankrijk werden via de Atlantische Oceaan en de Noordzee aangevoerd. Damme was de stapelplaats voor de wijn uit Saint-Jean d’Angély en La Rochelle en werd zo een van de grootste wijnmarkten in West-Europa: de vrij goedkope en populaire Poitou-wijn werd enkel in Damme op de markt gebracht.
Een eeuw later was het wijnverbruik in Gent en in Brugge gedaald tot een kleine 20 liter, een cijfer dat vergelijkbaar is met het huidige. Het hoppebier had de wijn van de troon gestoten en de Brugse bloeiperiode was voorbij.
Verval in de kleine ijstijd
Klimaat
In de 16e-17e eeuw ging het bergaf met de wijncultuur in Vlaanderen. We weten niet exact waarom dat gebeurde, maar er spelen een aantal factoren.
Vooreerst was er de zogenoemde kleine ijstijd (begin ca 1430): een relatief koude periode met zware winters en koele zomers maakte wijnbouw moeilijker. Strenge vorst vervriest de wortels van de wijnstokken, enkel de best gesitueerde wijngaarden overleefden.
Steden barstten uit hun voegen en de wijngaarden die binnen of net buiten de muren waren aangelegd, moesten plaats maken voor nieuwe woningen.
Heraanplant van wijngaarden was niet vanzelfsprekend, er was meer vraag naar akkerland door groeiende bevolking en minder vraag naar wijn door het groeiend succes van het hoppebier. Zelfs de abdijen stapten over van wijn maken naar bier brouwen.
Daarbij kwamen ook nog de vernielingen tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Het was het tijdperk van de vele godsdienstoorlogen; mensen migreerden, vluchtten en trokken naar andere streken. In Namen werden wijngaarden vernield om plaats te maken voor vestingwerken. Slotsom: de wijnbouw in de Lage Landen werd gedecimeerd.
Tambora
In de 18e eeuw, toen het weer wat warmer was (einde van de kleine ijstijd), kende de wijnbouw een opleving, om in het begin van de 19e eeuw volledig te verdwijnen.
Er wordt ten onrechte gezegd dat Napoleon in onze contreien de resterende wijngaarden verbood.
De maatregelen die onder Napoleon werden genomen waren niet nadelig voor de Belgische wijnbouw. Er was een accijnsverhoging, maar die gold voor alle wijnen. En de ontdekking van belangrijke technieken zoals de chaptalisatie waren zelfs gunstig waren voor de noordelijke wijnbouw.
Met het Napoleontisch tijdperk kwamen wel betere wegen en transportmogelijkheden. Franse, Duitse en Spaanse wijnen, die veel meer naam en faam hadden dan de lokale wijnen, konden makkelijker in België ingevoerd worden en werden te duchten concurrenten.
De echte doodsteek kwam echter in 1815: de combinatie van een periode van historisch lage zonneactiviteit met de eruptie van de vulkaan Tambora. Dit is de zwaarste vulkaaneruptie van de laatste 1.300 jaar. Een enorme explosie (52.000 keer de Hiroshima bom) die drie maanden duurt en een rookkolom van 42 km met meer dan 400 miljoen ton zwaveldioxide SO₂ tot in de stratosfeer blaast, waar ze de halve aardbol rond drijft. De lucht kleurt rood.
En zo wordt 1816 ‘het jaar zonder zomer’; de gemiddelde jaartemperatuur daalt met meer dan 3°C. In juni viel er sneeuw en vanaf augustus kent het grootste deel van Europa nachtvorst. De oogsten mislukken en er heerst hongersnood. Tijdens de winters 1815-1817 bevriezen de noordelijke wijngaarden, er komt geen heraanplant want alle beschikbare grond wordt voor voedsel gebruikt.
Phylloxera en oorlog
Er zijn nochtans pogingen om de wijnbouw nieuw leven in te blazen.
In 1828 laat hertog van Ursel in Wezemaal een wijngaard aanleggen. Deze wordt beheerd door de uit Huy afkomstige Théodore Wéry. Er wordt een productie van 325 hectoliter bereikt op een oppervlakte van 32 hectaren. Als Wéry sterft in 1865 verdwijnt met hem ook de wijngaard.
In 1832 beslist de Belgische Regering beslist wijnbouw aan te moedigen. Senator Van Hoobrouck de Mooreghem stelde zijn wijngaard te Kruisem als modelwijngaard open voor het publiek. In 1833 krijgt deze wijngaard het statuut van ‘modelwijngaard’. Er werd iemand door de regering aangesteld en betaald om de wijngaard te leiden, bezoekers rond te leiden en hun vragen te beantwoorden. Ook moest hij een handboek schrijven en andere wijnbouwers advies geven.
Veel kwam er niet van terecht: in 1842 stopt de modelwijngaard. Vandaag is er, op diezelfde historische plaats, een nieuw klein wijndomein: “Wijndomein Keiberg” in Ooike op zuidoost gerichte helling en een complexe ondergrond van zandleem met een mix van ijzerzandsteen, kiezel en kalk.
Een inventaris uit 1846 leert ons dat Belgische wijnbouw overwegend een marginaal Waals fenomeen is (slechts 166 ha) en grotendeels (144 ha) rond Luik en in de Maasvallei. De richting ‘wijnbouw’ die in 1895 wordt opgestart in de middelbare school van Hoei, ooit hét centrum van de Belgische wijnbouw, verandert daar niets aan.
Toen de (valse) meeldauw en de druifluis kwam, rond 1850, was de druiventeelt in de Lage Landen dus al gemarginaliseerd. Met de groeiende nood aan landbouwgronden door de bevolkingsgroei verdwenen wijngaarden zo goed als volledig uit Vlaanderen. Wat restte, ging teloor aan Phylloxera.
In 1850 bleef slechts 26 hectare aan wijngaarden over in de regio Luik. Op de zuidelijke helling van de vallei genaamd “Petit Bourgogne” stonder er in 1900 nog wijnstokken. Maar wat in de regio Luik aan wijngaarden overleeft, zal in WO I door de Duitsers worden verwoest.
De laatste Belgische beroepswijngaard lag in Hoei, Clos Bois Marie, een ommuurde wijngaard. Bij het Ardennen-offensief in 1945 heeft hij de Amerikaanse bombardementen niet overleefd.
Revival vanaf 1970
Het was wachten tot 1962. Toen startte Jean Bellefroid als hobbyist met een aanplant van 200 stokken Müller-Thurgau in Borgloon. In datzelfde jaar gaat Charles Legot de historische wijngaard in Hoei nieuw leven inblazen met een aanplant pinot noir. En her en der verschijnen er kleinschalige wijngaarden in Haspengouw, Hageland en Wallonië.
Rond het begin van de jaren 70 van de twintigste eeuw veranderde er veel ten goede voor de wijnbouw. De oliecrisis heeft zware gevolgen voor de fruitteelt en enkele ondernemers in Limburg en Noord-Brabant zien een nieuwe opportuniteit, ze starten met het aanplanten van nieuwe wijngaarden.
Sinds die tijd is er een gestage, maar steeds snellere groei van de wijnbouw in België. Het totale areaal voor de wijnbouw ligt sinds 2019 op 263 hectare tegenover 235 hectare in 2018 en 217 hectare in 2017. De top drie van geteelde wijndruiven in Vlaanderen zijn Chardonnay, gevolgd door Pinot Noir en Pinot Gris.
Het is niet de klimaatopwarming die de wijnbouw heeft teruggebracht. Ons koel klimaat is altijd al ideaal geweest voor witte druiven/wijn: meer resistente druiven die beter tegen vocht kunnen en later botten. De wijnproductie bestaat dan ook voor ca 40% schuimwijn en ca 40% en slechts een 20% rode wijn (de rosé productie is verwaarloosbaar).
Als België belangrijker wordt als wijnproducent is dat omdat er in bepaalde regio’s uitstekende terroir (ondergrond) is, omdat de kennis van de wijnmakers snel toeneemt en vooral omdat de Belgische wijnboer grote passie, kennis en inzet toont.
Al wil het niet zeggen dat stijgende temperaturen geen rol gaan spelen voor de Vlaamse wijnbouw. Drogere en warmere periodes kunnen betere wijnen opleveren. Grote wijnhuizen weten dat en investeren steeds noordelijker. De opwarming kan de wijn in zuidelijkere streken bedreigen, waar noordelijke landen van kunnen profiteren.
Classificatie
Om streekproducten te beschermen tegen namaak werd Verordening (EEG) nr. 2081/92 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen uitgevaardigd door de Europese Raad op 14 juli 1992.
Sindsdien kent de Europese Unie drie beschermingscategorieën voor streekproducten, namelijk:
- de gegarandeerde traditionele specialiteit (GTS),
- de beschermde geografische aanduiding (BGA),
- de beschermde oorsprongsbenaming (BOB).
Met een 250 ha (commerciële) wijngaard en een jaarlijkse productie van een 550.000 liter wijn werd België door de Europese Unie officieel als wijnproducerend land erkend.
Sinds 1997 werd in België een wettelijk kader voor de “Kwaliteitswijn met Gecontroleerde Oorsprongsbenaming” ingevoerd, geïnspireerd op het Franse AOC model.
Beschermde Geografische Aanduiding (BGA)
Dit is het tweede kwaliteitsniveau, vergelijkbaar met de Vin De Pays of IGP in Frankijk. Daar vallen onder
- Vlaamse Landwijn
- Vin de pays des jardins de Wallonie.
Beschermde Oorsprong Benaming (BOB):
Dit is de hoogste kwaliteit, het equivalent van de AOC/AOP in Frankrijk.
Er zijn vier geografische BOB
- Hageland
- Haspengouw
- Heuvelland
- Côtes de Sambre et Meuse
Daarnaast zijn er twee BOB die schuimwijnen omvatten
- Vlaamse mousserende kwaliteitswijn
- Vin mousseux de qualité de Wallonie/Crémant de Wallonie
Elke appellatie definieert welke druiven er gebruikt mogen worden, de maximale opbrengst in hectoliter per hectare alsook het minimale alcohol percentage.
De E.U. oordeelde wel dat “de meeste interspecifieke rassen niet geschikt voor de productie van v.q.p.r.d. (vins de qualité produits dans des régions spécifiques)”.
Bijgevolg mogen, in principe, enkel Vitis vinifera druivenrassen in een BOB, géén ‘interspecifieke rassen’ (dit zijn hybride druivenrassen of PIWI’s, nl. Vitis vinifera gekruist met Amerikaanse of Oost-Aziatische rassen), gebruikt worden.
In praktijk worden een aantal hybriden wettelijk (maar ten onrechte) erkend als Vitis vinifera, zoals Regent, Cabernet Cortis, Johanniter, Solaris, Souvignier Gris en Rondo en dus toegelaten in bepaalde BOB’s.
Geschiedenis van de wijndruif
Oorsprong
Wilde druiven (euvites) kwamen voor op drie continenten
- Oost-Amerikaanse rassen [oeverplant]: Vitis labrusca, Vitis bicolor e.a.
- Oost-Aziatische rassen [landklimaat]: Vitis coignetiae
- Europese en West- en Centraal-Aziatische rassen [klimplant]: Vitis sylvestris, Vitis vinifera
Recent onderzoek wijst uit dat, zo’n 11.000 jaar geleden, de wilde druif (Vitis sylvestris) op twéé plaatsen werd gedomesticeerd: in de Kaukasus en in de Levant (het huidige Israël, Palestina, Libanon en Jordanië). Dat zelfde onderzoek concludeert dat de Kaukasus cultivars leidden tot variëteiten die momenteel in Georgië en Armenië worden verbouwd als wijndruif terwijl onze cultivars niet uit de Kaukasus komen (zoals vroeger werd gedacht) maar uit de Levant.
Vanuit de Levant verspreidden deze gedomesticeerde tafeldruiven zich oostwaarts door Centraal-Azië naar India en China, langs de Inner Asian Mountain Corridor (een reis die ook door andere gewassen wordt gemaakt). En ze verspreidden zich noordwaarts naar de Kaukasus over het Zagros-gebergte, en vervolgens noordwestelijk door Anatolië naar de Balkan. En ze verspreidden zich ook westwaarts over de Noord-Afrikaanse kust. Het belangrijkste voor wijn was dat ze ook naar Iberia en West-Europa reisden.
Deze druiven waren gedomesticeerd om te eten, niet om wijn te maken. Toen die druiven echter naar Europa kwamen, kruisten ze met lokale wilde druiven, waardoor kleinere, minder zoete druiven met dikkere schil ontstonden die niet zo goed waren om te eten, maar eigenlijk geweldig om wijn van te maken: de Vitis vinifera.
De Vitis Vinifera was de enige druif die geschikt was voor wijn; hij werd gecultiveerd op meerdere plaatsen en vanuit Europa werden vele variëteiten over de hele wereld aangeplant.
Over Vitis vinifera en hybriden
Tot midden 19e eeuw was wijnbouw eenvoudig, er waren geen ziektes in de wijngaard, er moest niet gespoten worden en de stokken werden gemakkelijk honderd jaar oud. Vermeerdering gebeurde door het afleggen.
Met het stoomschip (de snelle oversteek van de oceaan) en de globalisering kwamen echter Amerikaanse plagen naar de Europese wijngaarden:
- De druifluis Phylloxera kwam oorspronkelijk voor op in het wild voorkomende, Noord-Amerikaanse druivensoorten. Deze soorten zijn dan ook overwegend resistent. Sinds 1850 komt de luis ook voor in Europa.
- Zelfde verhaal voor enkele schimmels die oorspronkelijk voorkwamen de wilde Noord-Amerikaanse druivensoorten (die overwegend resistent zijn) maar sinds 1845 overstaken naar Europa.
- Echte meeldauw (Uncinula necator of Oïdium) vormt een schimmelpluis op de bovenkant van het blad;
- Valse meeldauw (plasmopara viticola) vormt een schimmelpluis op de onderkant van het blad.
Phylloxera
In 1860 wordt de Europese wijnbouw door de grootste plaag in haar geschiedenis getroffen. Een parasiet, de Phylloxera vastatrix, een luis die oorspronkelijk thuishoorde op de wortels van de druivenstokken van de Oost-Amerikaanse soorten die hiertegen bestand waren, had eerst de wijngaarden van Californië, die met Europese wijnstokken waren aangeplant, vrijwel volledig vernietigd.
Vanaf 1850 veroverde deze parasiet die met geïmporteerde planten naar Europa was gekomen, de wijngaarden van Europa. Deze werden vrijwel volledig vernietigd. In Bordeaux zorgde dit voor een exodus van wijnbouwers die zich aan de andere kant van de Pyreneeën in het gebied van Rioja vestigden en hun gebruiken en technieken daar introduceerden.
Maar ook de natuurlijke barrière van de Pyreneeën hield geen stand. Heel de Europese wijnbouw werd uiteindelijk getroffen.
Er zijn resten nog enkele plaatsen waar stokken staan die de Phylloxera-plaag overleefd hebben maar dit zijn zeer zeldzame uitzonderingen: wijnstokken op zanderige bodem waarin de druifluis niet kan overleven. De ‘franc de pied’-wijn is dus zeldzaam, wijn van niet-geënte pure Vitis vinifera-druiven, geen hybride tintje te bespeuren.
Kruisingen met Amerikaanse druivenrassen
Om de wijnbouw te redden, werden kruisingen onderzocht van de Europese druivenrassen met de Oost Amerikaanse en/of de Oost Aziatische druivenrassen.
De Aziatische druivenrassen bleken niet resistent tegen de Phylloxera; de Oost-Amerikaanse wel. En dus werd gezocht naar kruisingen tussen Amerikaanse resistente wijnstokken en Vitis vinifera die én resistent waren én waarvan men toch drinkbare wijn kon van maken.
Kruisingen met edele Europese variëteiten als Cabernet, Chardonnay, enz. waren een mislukking maar kruisingen van minder bekende rassen die van oudsher gewaardeerd werden om hun groeikracht, kleur, en opbrengst, zoals Aramon, Alicante, Clairette en Folle Blanche waren wel een succes.
Anthranilzuur
Een hybride combineert altijd eigenschappen van beide ouders, gewenste maar ook ongewenste!
Vitis Labrusca, de Oost-Amerikaanse druif, is wel resistent tegen Phylloxera maar maakt anthranilzuur aan, een stof die in de Vitis vinifera volledig ontbreekt.
Door de verestering van anthranilzuur met methanol of door de omzetting van methyl-Nmethylantranilaat (dimethylantranilaat) door micro-organismen, ontstaat methylantranilaat; dat heeft een bittere druivensmaak en een fruitige geur van oranjebloesem, en wordt gebruikt als geur- en smaakstof, onder meer in deodoranten.
Dus anthranilzuur vormt in de wijn een ester die een onaangenaam aroma heeft die men ‘foxy’ noemt en die anderen associëren met mottenballen of musky.
Enten op Amerikaanse onderstammen
De oplossing werd gevonden in het enten van de Vitis vinifera druiven op Vitis Labrusca onderstammen. De onderstok zorgde ondergronds voor een druifluis-resistent wortelgestel, de ent zorgde bovengronds voor de klassieke kwaliteitswijndruiven.
Het volgende probleem was dat die oorspronkelijk Oost-Amerikaanse onderstammen niet gedijen in de kalkgrond van de West-Europese wijngaarden. Daarom worden werden hybriden onderstammen gekweekt: Oost-Amerikaanse soorten gekruist met Vitis vinifera, resistent tegen de druifluis én kalkminnend.
Cépages interdits
In Frankrijk werden na de Phylloxera-plaag (1885) veel hybriden aangeplant maar toen bleek dat er een kwaliteitsprobleem was én een andere oplossing (klassieke rassen enten op Amerikaanse onderstammen) werd gevonden, kwam er in 1934 een verbod om nog hybriden (1° generatie: Clinton, Noah, Jacquez, Herbemont, Othello, Isabella) aan te planten voor wijnbouw.
Nadat hybriden in Frankrijk waren verboden, en omdat Duitsland van wortelecht direct op onderstammen was overgeschakeld, verdwenen de hybriden uit beeld.
Ondertussen zijn bijna alle hybride wijngaarden er gerooid. Aanplant van hybriden is er (nog altijd) verboden. Sommige van die ‘eerste generatie’ hybriden worden wel nog geteeld in Europa voor tafeldruif of vruchtenwijn (bv Isabella).
Meeldauw & Valse meeldauw
De druifluis-resistente onderstam loste echter niet alle problemen op. Na de druifluis (die de wortel aanvalt) kwam ook de meeldauw en valse meeldauw (die het blad aanvallen) van Amerika naar Europa.
Deze schimmels waaiden letterlijk in een mum van tijd over de Europese wijngaarden en konden enkel onder controle worden gehouden door alle tien dagen te spuiten met zwavel en Bordeauxse pap, een mengsel van gebluste kalk en koperoxide.
Inmiddels zijn er een hele reeks chemische middelen ontwikkeld die zeer succesvol in de strijd tegen deze schimmels kunnen worden ingezet maar er is terecht toenemende weerstand tegen het gebruik van sproeistoffen.
En dus ging men opnieuw proberen de erfelijke weerstand van de Amerikaanse druiven, nu tegen schimmels, in de Europese wijndruiven te krijgen door ze te kruisen met Amerikaanse.
Men probeert het nadeel van de hybriden (foxy) te verminderen door terug te kruisen met Vitis vinifera. Na elke nieuwe generatie werd er geselecteerd op resistentie en wijnkwaliteit. Naarmate het aandeel Amerikaanse druif in de stamboom afnam werd de wijn die men van deze druiven kon maken zeker beter, maar helaas nam met de afname van het foxy-aroma ook de resistentie af. De recente onderzoeken wijzen in de richting van een rechtstreeks verband tussen Antranilzuur en/of Malvin, die Amerikaanse druiven wel en wijndruiven niet aanmaken, en weerstand tegen meeldauw en valse meeldauw.
Wijnbouw en pesticiden
Klassieke wijnbouw gebruikt veel pesticiden
In Frankrijk zou ongeveer 20% van de bestrijdingsmiddelen naar de wijnbouw gaan, terwijl die sector slechts 3 % van de landbouwgrond inneemt. In de Italiaanse Prosecco-regio zou dubbel zoveel chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt worden als in de rest van Italië.
In Europa zou 60 % van de fungiciden voor rekening van de wijnbouw komen, terwijl die slechts 5 % van het Europees landbouwareaal betreft. Wat de juiste cijfers ook zijn: het gebruik van pesticiden in de wijnbouw ligt uitgesproken hoog in vergelijking met wat de landbouw gemiddeld gebruikt per hectare (al is dat is ook voor aardappelen zo).
Fermentatie bij de vinificatie doet gifstoffen verdwijnen, toch is de aanwezigheid van synthetische pesticiden in wijn een realiteit. Sommige van die pesticiden worden door de EU gedefinieerd als mutageen, kankerverwekkend, endocrien verstorend of giftig voor de reproductie.
In een blinde test konden professionals de smaak van pesticiden in wijn zelfs leren herkennen. De smaak van Roundup werd beschreven als “rottend hout, droog, bitterheid”. De meest voorkomende beschrijvingen van de smaak van pesticiden in het algemeen waren een “drogende” en “papillen-blokkade”.
De aangetroffen hoeveelheden pesticide liggen wel beneden de maximaal toegelaten concentratie pesticiden (en vormen dus ‘niet het minste risico voor de gezondheid’) en die zelfde pesticiden duiken ‘onvermijdelijk’ ook op in fruit en groenten.
Nu het gebruik van pesticiden op meer en meer weerstand botst bij de consument -op zoek naar duurzame en eerlijke producten- en de regelgeving steeds strenger wordt, stelt de vraag zich of wijnbouw kan zonder pesticiden.
Kan wijnbouw wel zonder pesticiden?
Herbiciden, zoals het controversiële glyfosaat, kunnen vervangen worden door het inzetten van dieren (kippen, schapen), of door thermische behandeling, of (het vaakst) door de wijngaarden mechanisch te zuiveren van onkruid (schoffelen). Het kost gewoon meer arbeid. Steeds vaker worden in de wijngaard bloemen en kruiden gezaaid die nuttige insecten en vogels lokken, die op hun beurt de schadelijke insecten opeten. Of onkruid mag gewoon groeien in de biologische wijngaard, want dit bevordert de biodiversiteit.
Insecticiden kunnen vervangen worden door een scala van maatregelen.
Preventief: weghalen van snoeihout; knippen en vernietigen van sterk geïnfecteerde bladeren; ontbladeren van de druiventroszone; gebruik van feromoonvallen (die de mannetjes van schadelijke insectensoorten zoals de ficuswolluis in de val lokken); gebruik van paraffineolie en plantaardige oliën; inzetten van natuurlijke vijanden, zoals het plaatsen van hoge nestkasten voor roofvogels om vogelvraat tegen te gaan of het aanplanten van bloemen en struiken die nuttige insecten en vogels lokken die op hun beurt de schadelijke insecten opeten of het uitzetten van roofmijten tegen schadelijke mijten (rode spin, bonenspint, druivenroestmijt, druivenbladgalmijt)…
Curatief: gebruik van spinosad (product van een verteringsproces van bodembacteriën dat giftig is voor insecten) of pyrethrines (extract afkomstig van chrysanten, neurotoxinen die op het zenuwstelsel van alle insecten inwerken en die in lage dosering insectenwerend zijn).
Fungiciden lijken echter zijn onmisbaar. Zelfs de hybride druivenrassen zijn niet volledig resistent tegen (valse) meeldauw en botrytis (grauwe schimmel) komt op alle druivenrassen voor.
Gebruik van fungiciden
Niet-chemische fungiciden (maar wel giftig)
Klassiek worden schimmels, in de wijnbouw, bestreden met niet-chemische fungiciden: zwavel en koper, de befaamde ‘bouillie bordelaise’.
Het mengsel wordt bereid door het neutraliseren van 2 delen koper(II)sulfaat-met 1 deel calciumhydroxide (gebluste kalk) in 100 delen water. Koper(II)sulfaat is het koperzout van zwavelzuur (vitriool). Die Bordeauxse pap werd oorspronkelijk ingezet door wijnboeren die hun druiven met blauwe vitriool behandelden om de druiven minder aantrekkelijk te maken voor dieven.
NB er bestaat ook
- Bourgondische pap: mengsel van koper(II)sulfaat en natriumcarbonaat (watervrije soda)
- Californische pap: mengsel van zwavel en kalk in een bepaalde verhouding in water gekookt waardoor o.a. de werkzame polysulfiden ontstaan.
Bordeauxse pap is dan wel niet chemisch, het is wel giftig:
- Kopersulfaat doodt goede en slechte schimmels. De meeste schimmels zijn intussen al resistent geworden tegen kopersulfaat.
- Koper is als zwaar metaal potentieel schadelijk voor de gezondheid en het regelmatig sproeien leidt tot accumulatie van koper in de bodem: via uitloging wordt koper nauwelijks uit de bodem verwijderd. “In Bordeaux is de grond bijna blauw door het gebruik van koper”. Hoge concentraties koper zijn schadelijk voor het bodemleven (o.a. voor pieren en nuttige schimmels). Een teveel aan koper in de bodem zorgt ook dat de planten andere voedingsstoffen niet goed kunnen opnemen.
- Bordeauxse pap heeft een langdurig negatief effect op waterorganismen. Volgens het landbouwrapport van de Vlaamse overheid is 40% van de negatieve impact van bestrijdingsmiddelen op het waterleven een gevolg van koperverbindingen.
- De aanwezigheid van een grotere hoeveelheid koper in de most is giftig voor de gist die verantwoordelijke is voor de alcoholvorming.
- Op Sauvignon blanc heeft de aanwezigheid van koper een effect op het bouquet door zijn interactie met precursors van de geurstoffen. Recentelijk is ook voor rosé deze veronderstelling geuit toen daarin als een van de geurstoffen 3-mercaptohexanol werd aangetoond (koper wordt aan het zwavel-atoom gebonden).
De lobby van gewasbeschermingsmiddelenfabrikanten ijvert om het gebruik van zwavel en koper in de gewasbescherming te verbieden: op zwavel en koper rusten geen patenten zodat iedereen ze vrij kan produceren en de winstmarges laag zijn.
In Nederland is het gebruik nu totaal verboden, in andere Europese landen werd het gebruik beperkt: zowel de hoeveelheid koper die mag worden gesproeid in wijngaarden als de maximale hoeveelheid koper in de bodem is aan wettelijke grenzen gebonden.
Zowel de biologische – als de biodynamische teelt laten het gebruik van zwavel en koper toe (toch tijdelijk en beperkt). De ‘Bordeauxse pap’ is immers niet chemisch: het gaat om stoffen die in de natuur voorkomen waarvan verondersteld wordt dat ze minder gevaarlijk zijn voor het milieu. Nochtans is het geen product van natuurlijke oorsprong: de ingrediënten kopersulfaat en gebluste kalk zijn beide het resultaat van chemisch-synthetische reacties.
Chemische (en giftige) fungiciden
Die ‘moderne’ chemische fungiciden zijn toxisch voor de schimmels. Dit zorgde bij aanvang voor een effectieve werking, maar heeft ondertussen grote problemen veroorzaakt.
Vooreerst is er het klassieke gevaar op vorming van resistentie bij de beoogde schimmels waardoor de werking verloren gaat.
Daarnaast blijkt, niet voor het eerst, dat chemische stoffen die niet in de natuur voorkomen en die voor bepaalde organismen toxisch zijn, wel degelijk gevaren inhouden, zelfs als ze ‘na uitvoerig onderzoek veilig werden bevonden’.
De chemische fungicide hebben wel degelijk ook invloed op andere organismen. Het is ondertussen geweten dat de toxiciteit van azolen (een groep van chemische fungiciden) invloed heeft op de gisten.
Niet alleen maakt dat de natuurlijke fermentatie risicovoller (wijnbouwers die chemische gewasbescherming toepassen kiezen vrijwel altijd voor toevoeging van een kweekgist om een zuivere fermentatie te waarborgen); het grootste probleem is dat ook die natuurlijke gisten resistentie ontwikkelen. Waardoor een nieuwe gist is ontstaan, de Candida auris, die wereldwijd een gevaar voor de volksgezondheid vormt. Candida auris is over verloop van enkele jaren wereldwijd een oorzaak van moeilijk te beheersen ziekenhuisuitbraken geworden.
En voor alle chemische pesticiden geldt dat ze een kwalijke invloed hebben op het milieu: ze komen in de bodem en het grondwater terecht en verstoren het ecosysteem. Bovendien veroorzaken ze een grote kost voor het zuiveren van drinkwater.
Conclusie is dat er evengoed argumenten aan te voeren zijn om de chemische gewasbeschermingsmiddelen te verbieden als om zwavel en koper te verbieden. Terwijl de wijnbouw niet kan zonder schimmelbestrijding: de wijndruif is niet schimmelresistent.
Bio-, biodynamische -, natuurwijn.
Overal zetten steeds meer boeren de stap naar ‘duurzame wijnen’.
Een bio-wijnbouwer (wettelijk gecontroleerde term) gebruikt geen kunstmest of chemische bestrijdingsmiddelen en mag bepaalde additieven niet of slechts beperkt gebruiken. Om schimmelziekten te bestrijden mogen niet-chemische fungiciden gebruikt worden (zwavel en koper). Ook de vinificatie gebeurt met de grootste zorg: chemische smaak-, geur- of kleurstoffen zijn volledig uit den boze. Om oxidatie en bacteriën te bestrijden, mag (in beperkte mate) sulfiet gebruikt worden (niet in USA). Genetisch gemanipuleerde teelten, hulpstoffen, additieven of enzymen zijn uit de boze.
De biodynamische landbouw (geen wettelijk gecontroleerde term) gebruikt, net als de biologische landbouw geen kunstmest of chemische bestrijdingsmiddelen. Het verschil is dat de biodynamische landbouw zich baseert op de principes van Rudolf Steiner en een spirituele basis heeft. Ze streeft ernaar om elke plantage, tuin of boerderij te behandelen als een ‘volledig en levend organisme’, waarvan de verschillende elementen (zoals planten, dieren, bodem, compost, ‘spirit’) in evenwicht moeten zijn.
Biodynamische landbouwers volgen ook een zaaikalender (kalender van Maria Thun) die zich baseert op de stand van de maan en de sterren. Die maakt het onderscheid tussen vier verschillende dagen: vruchtdagen waarop je moet oogsten, worteldagen waarop je moet snoeien, bloeidagen waarop je de gewassen met rust moet laten en bladdagen waarop je de gewassen water moet geven. In de biologisch-dynamische wijnteelt worden allerlei soorten compost, aftreksels en preparaten op dierlijke, plantaardige of minerale basis gebruikt om de wijngaard in balans te brengen, vaak pseudowetenschappelijke gebruiken.
Sommige wijnboeren gaan nog een stap verder. Zij maken natuurwijnen, vrij van alle additieven, ook sulfiet. Volgens hen produceren gezonde druiven tijdens de gisting van nature voldoende sulfiet om de wijn te beschermen. De druiven worden met de hand geoogst. Enkel inheemse gistculturen mogen worden gebruikt bij het gistingsproces. Het sap mag niet worden gecorrigeerd, dus osmose, filtratie, verhitting en dergelijke, zijn uit den boze.
Keuze voor PIWI (PilsWiederstandsfähig)?
Eén manier om het gebruik van fungiciden beduidend te verlagen, is kiezen voor PIWI: aanplant van de “hybride-variëteiten” (of in EU termen: interspecifieke rassen) die een hogere resistentie tegen ziektes hebben door kruising met Oost-Amerikaanse stokken.
Die resistentie is zeker niet absoluut.
“Johanniter” (Riesling, Seyve-villard, Ruländer, en Gutedel) is een geslaagd voorbeeld. De stok is niet meer ontvankelijk voor aantasting door echte meeldauw en heeft een verbeterde weerstand tegen valse meeldauw. De druif kan ook een aantal weken eerder worden geoogst dan de Riesling, wat het besmettingsgevaar door schimmel tijdens de koudere en vochtigere nachten in het najaar vermindert.
“Regent” [(Silvaner x Müller-Thurgau) x Chambourcin] is een minder geslaagd voorbeeld van PIWI. Aangekondigd als een hoge schimmelweerbaarheid, werd deze stok vrij massaal aangeplant in Nederland. Totdat jaren later bleek dat deze druif zich onder bepaalde omstandigheden alsnog muteerde tot schimmelgevoelig.
Hybriden hebben ontegensprekelijk voordelen bij de teelt.
De nieuwste generatie ‘Amerikaanse’ hybride druiven moet men doorgaans twee keer minder spuiten hetgeen minder werk en een lagere kostprijs betekent en ook de biologische teelt wordt er een stuk gemakkelijker door.
Ook zijn er ‘Aziatische’ hybride druiven zoals de Rondo die beter tegen koude bestand zijn, en dus geschikt voor onze regio al ze zijn niet resistent tegen de Amerikaanse schimmels of druifluis.
Er is dus zeker veel voordelen aan het gebruiken van hybriden in de wijnbouw. En toch ligt de keuze voor PIWI nog altijd heel moeilijk.
Moeilijk, gezien de Europese regelgeving.
Een studie van de EU gaf volgende conclusies en aanbevelingen die werden omgezet in de regelgeving:
De meeste interspecifieke rassen zijn niet geschikt voor de productie van v.q.p.r.d. (vins de qualité produits dans des régions spécifiques).
Voorlopig lijkt het erop dat slechts enkele rassen kunnen worden toegelaten voor de productie van v.q.p.r.d. Bovendien is het zeer waarschijnlijk dat, wanneer een dergelijke toelating wordt gegeven, de huidige interspecifieke rassen ook in de toekomst geen prominente plaats zullen innemen bij de productie van v.q.p.r.d. Zij kunnen wel zeer nuttig zijn voor de productie van biologische wijn.
Op grond van bovenstaande analyse stelt de Commissie voor het verbod op het gebruik van interspecifieke rassen voor de productie van v.q.p.r.d. voorlopig handhaven. Dat zou een stimulans zijn om het onderzoek voort te zetten met het oog op nieuwe, betere interspecifieke rassen die wel geschikt zijn voor de productie van v.q.p.r.d.
NB: Door procedurefouten zijn een aantal interspecifieke rassen nochtans, voor de EU reglementering, als Vitis vinifera geregistreerd (alhoewel het PIWI zijn), onder meer Regent, Johanniter, Solaris, Cabernet cortis, Muscat, Phoenix, Rondo.
Moeilijk bij de consument.
Wijnliefhebbers zweren nog altijd bij de klassieke namen als Riesling, Cabernet Sauvignon, Sauvignon Blanc, Chardonnay etc… Alle grote, vermaarde Châteaux werken met de klassieke Vitis vinifera druif.
Moeilijk bij de wijnboeren.
Er zijn duidelijk twee fronten, en weinig plaats voor nuance: nogal wat gevestigde wijnboeren, die uitsluitend de druif “Vitis Vinifera” verbouwen, pretenderen dat het onmogelijk is om kwaliteitswijn te maken van PIWI druiven.
Kern van deze hele discussie is de aanwezigheid van Anthranilzuur in de druif wat, in een chemische reactie met de alcohol, de onaangename geur en smaak “foxy” geeft aan de wijn. Wat niet door iedereen wordt op prijs gesteld.
En zo blijft de discussie woeden of hybride druiven kunnen leiden tot een een kwaliteitswijn.
De gustibus et de coloribus… bij blinde proeverijen door professionals van Rieslingwijnen (= vitis vinifera) en Johanniterwijnen (= PIWI) gaat deze laatste wijn wel eens met de eerste prijs aan de haal. Zeker in witte wijn wordt de foxy-geur en smaak niet altijd waargenomen of afgekeurd door de kenners.
In Frankrijk zijn hybriden nog altijd verboden.
Worden GGO’s de oplossing?
De klassieke aanpak (kruisen van rassen om resistente planten te bekomen) was tot nu toe niet volledig succesvol: met de gewenste eigenschap (resistentie tegen schimmels) kwam ook een ongewenste eigenschap (anthranilzuur).
Vraag is of de moderne aanpak (gen-technologie: genetische manipulatie waarbij alleen de gewenste eigenschap wordt geïmporteerd in de plant) een oplossing kan brengen.
Het gaat dan niet om de ‘Monsanto-techniek’ waarbij een gen wordt ingebouwd om de plant resistent te maken tegen een specifiek quasi alles vernietigende sproeimiddel. Dit is geen oplossing voor het gebruik van chemische middelen in de landbouw.
Het gaat om de zoektocht om een gen in te bouwen dat de plant resistent maakt tegen de plaag, zodat er niet langer moet gesproeid worden. Er wordt dus vooral gezocht op resistentie tegen druifluis, schimmels en nematoden (court-noué). Maar genetische manipulatie zou veel andere doeleinden kunnen dienen zoals een ‘gezondheidsgen’ (meer antioxidanten) of manipuleren van droogte- of warmtegevoeligheid.
De voorstanders van GGO zien geen verschil met wat in de natuur voortdurend gebeurt, volledig ongecontroleerd; het is aan spontane mutaties te danken dat de Vitis Vinifera überhaupt is ontstaan. Recente studies van de Pinot Noir hebben aangetoond dat er op dit moment meer dan 2.000.000 genetisch verschillende klonen bestaan.
De tegenstanders oordelen dat de invloed van genetisch gemanipuleerde stokken onvoorspelbaar is, dat het risico van een ecologische catastrofe nooit uit te sluiten is –waarbij niet alleen de natuur maar ook de economie en volksgezondheid kunnen gevaar lopen. Zeker in Europa is de weerstand groot.
Er wordt volop geëxperimenteerd met genetisch gemanipuleerde druivenrassen.
- Testen op wijnstokken in Duitsland (verbetering van de weerstand tegen schimmelziektes) werden na drie stopgezet. Er was geen enkele verhoging van de resistentie te bespeuren.
- Testen in Elzas (GMO-onderstokken, verbetering van weerstand tegen nematoden ) werd enkele jaren op rij gesaboteerd (al werden alle bloemknoppen eruit geknipt).
- Italiaanse en Koreaanse wetenschappers experimenteren met de CRISP/CA-techniek om Chardonnay-druiven schimmelresistent te maken. Voorlopig zijn deze druivenrassen nog niet toegelaten en dus ook niet gecommercialiseerd.
- In Chili bracht men de genen van een schimmel in om grijsrot en meeldauw tegen te gaan.
- Ook in Zuid-Afrika en USA lopen verschillende testen.
Ggo-technieken worden wel al ingezet om wijn te maken, niet (zoals wel eens beweerd wordt) voor de gistculturen maar voor de enzymen. Enzymen zijn eiwitten die chemische processen beïnvloeden. Voor het klaren van de wijn kunnen dus door ggo’s geproduceerde enzymen ingezet worden.