De Tempeliers
Nood aan bescherming.
Na de verovering van Jerusalem (1099) door de eerste kruisvaart, sticht Godfried van Bouillon het koninkrijk Jeruzalem. Het Latijns patriarchaat Jeruzalem wordt een bisdom van de Katholieke Kerk, onder de leiding van de patriarch van Jeruzalem.
Het aantal Europese inwoners van het nieuwe koninkrijk groeit voortdurend aan. Het rijk floreert want de ontluikende handel op Azië bracht een aanzienlijke welvaart op. De autonome handelsposten van de Italiaanse stadstaten Venetië, Pisa en Genua spelen daarbij een grote rol: omdat hun vloot de verovering van de havensteden had mogelijk gemaakt, waren zij vrijgesteld van militaire verplichtingen en belastingen.
Met de gestage toestroom van pelgrims naar het heilig graf groeit ook de onveiligheid in Jeruzalem en langs de reisroute. De nood aan militaire bescherming van de vele pelgrims is nijpend.
Twee gewezen kruisvaarders, Hugo van Payns uit de Champagnestreek en Godfried van Sint-Omaars ‘Gaufredus de Sancto Aldemaro’ werken met enkele andere ridders aan de organisatie van een privé-militie .
Oprichting van de Tempelorde.
Op paasdag van het jaar 1119 wordt nog maar eens een omvangrijke groep pelgrims overvallen. Dit brengt alles in een stroomversnelling.
Negen ridders, op initiatief van Hugo van Payns, leggen de ‘gelofte van armoede, gehoorzaamheid en kuisheid’ af aan de koning van Jeruzalem en aan de patriarch van Jeruzalem. Ze zullen voortaan soldaten-monniken zijn, de beschermers van de bedevaarders die naar het Heilig Land trekken.
De nieuwe orde krijgt van Boudewijn II, koning van Jeruzalem, de oude moskee van Al-Aqsa op de Tempelberg. Daarom worden ze ‘de orde van de tempeliers’ (Pauperes Commilitones Christi Templique Salomonici) genoemd.
Koning Salomo bouwde rond 1000 v. Chr. zijn tempel op de Tempelberg, maar na de verwoesting in 70 n. Chr. was er niets meer van over. De islamieten hadden er een gedenkplaats (de Rotskoepel) en een moskee (Al-Aqsamoskee of El-Aksamoskee) gebouwd omdat de profeet Mohammed daar aan zijn hemelvaart begon. De Al-Aqsamoskee werd een van de drie heilige plaatsen van de Islam (naast de Ka’aba in Mekka en de Moskee van de Profeet in Medina).
De Rotskoepel werd kort na de verovering van Jeruzalem in 1098 tot christelijke kerk gewijd en de tempeliers verbouwden de al-Aqsamoskee tot hun verblijfplaats, ze breidden ook het gebied op de Tempelberg uit en zetten er nieuwe gebouwen op. Van hun activiteiten op de Tempelberg is nu bijna niets meer terug te vinden: nadat Saladin in 1187 Jeruzalem heroverde, liet hij elk spoor van hun aanwezigheid verwijderen.
Met de steun van de Franse en Vlaamse adel wordt Hugo van Payns in 1120 de eerste Grootmeester van de Tempelorde.
Rol van Bernard van Clervaux.
Bernard van Clairvaux – wiens oom, Andre de Montbard, een van de eerste negen tempeliers is en later de vijfde grootmeester van de orde wordt – is nauw betrokken bij de oprichting van de Tempelorde. De regels voor de tempelorde worden onder zijn leiding opgesteld door een aantal geestelijken naar het model van de cisterciënzers.
Het is ook zijn aanbeveling (een brief aan grootmeester de Payns waarin hij het werk van de Tempeliers prees en de hulp die ze ‘vele goddeloze mannen, rovers, moordenaars, woordbrekers, overspeligen’ gaven om ‘de weg naar het Heilige Land te vinden’), samen met de geloofsbrieven van het broederschap en de beschrijving van hun manier van leven, plichten, privileges en rituelen die het concilie van Troyes er toe brengt om de orde officieel te erkennen op 14 januari 1128.
Deze erkenning van de orde door de paus was belangrijk: het was monniken verboden om bloed te vergieten, dus een kerkelijke zegen over het verschijnsel van riddermonniken, met toelating om moslims te doden, was wenselijk.
Het is ook een brief van Bernard van Clairvaux aan Willem van Mesen (Prior van de Kerk van het Heilig Graf en Latijns Patriarch van Jeruzalem) met de vraag om de Tempeliers te steunen, die de Patriarch aanzet tot de bouw van het « Castrum Arnaldi » in 1132-33, een stenen burcht in Yalo om de gevaarlijke route tussen Jeruzalem en Jaffa te beveiligen. In 1136 laat hij een tweede burcht bouwen, Bethgibelin, 40 km ten oosten van Ascalon. Deze burchten werden overgedragen aan de Tempeliers. Later volgden de burchten Ibelin en Blanchegarde.
De regels van de Tempelorde.
Volgens de regels zijn de tempeliers zowel monniken als ridders.
De Grondregel gaf weinig aandacht voor het militaire, het accent lag op de monnikentaak zoals het beschermen van armen, weduwen, wezen en kerken. Pas later verschenen er zes aanvullingen op de Grondregel die wel militaire paragrafen zouden bevatten.
De regels werden wel aangepast vanwege hun militaire doelstellingen zodat de krijgsprestaties van de broeders daar niet onder te lijden kregen.
Het Hiërarchisch statuut uit 1165 was een aanvulling op de Grondregel. In deze militaire handleiding werd gesproken over de functies en bevoegdheden van de leden, de wijze van oorlog voeren en de procedure om een grootmeester te kiezen.
Monniken in een traditionele religieuze orde.
Tempeliers legden de gangbare kloostergeloften (armoede, kuisheid en gehoorzaamheid) af, gebaseerd op de Regel van Benedictus.
- Armoede. Het was de leden ten strengste verboden geld of goederen bij zich dragen (tenzij ze daarvoor speciale toestemming gekregen). Privébezit is toegestaan, maar bij elk overlijden vallen de nalatenschappen in handen van de orde. Gokken en overmatig drankgebruik waren ook verboden. De Orde betaalde ook nooit losgeld voor gevangengenomen Tempeliers (die werden dan ook altijd ter dood gebracht).
- Kuisheid. Gezelschap van vrouwen was niet gewenst.
- Gehoorzaamheid. De Grondregel gaf de Grootmeester het statuut van alleenheerser, maar volgens het Hiërarchisch statuut moest hij in veel situaties overleggen met andere broeders of het Algemeen Kapittel. Het Algemeen Kapittel vond plaats op het hoofdkwartier en op initiatief van de grootmeester. Deze vergadering besliste mee over belangrijke benoemingen, land, kastelen, oorlog en vrede. De grootcommandeur was de commandeur van de provincie Jeruzalem en de plaatsvervanger van de grootmeester. De provinciecommandeurs waren baas over hun provincie, maarschalken hadden de leiding over het leger.
De Grootmeester werd aangesteld door twaalf broeders van de orde van de Tempeliers en alle Tempeliers moeten de meester gehoorzamen. De meester zelf moest echter zijn kloostergemeenschap gehoorzamen. De Grootmeester had een aantal privileges zoals een huishouden van elf man, een achttal paarden, een grotere ronde tent op veldtocht. De meester werd steeds vergezeld door het vaandel van de Orde en had een eigen zegel.
Het dagelijks leven werd, waar mogelijk, ingericht als dat van een reguliere orde. Ze aten in gemeenschappelijke eetzalen in absolute stilte, terwijl er voorgelezen werd uit de Bijbel.
Tijdens de wekelijkse kapittelvergaderingen moesten de leden een na een hun zonden opbiechten. Er waren priesters om de absolutie te geven.
Tempeliers mochten moslims doden maar wie een christen doodde, werd uit de orde gezet. Ook voor homoseksualiteit werd men uit de orde gezet.
Hun kruin werd geschoren maar ze lieten hun baard staan.
De Tempeliers hadden een grote collectie relikwieën. De belangrijkste was het Ware Kruis. In 1099 werd een vermeend stuk van het kruis van Christus gevonden in de Heilig Grafkerk. Het werd opgeborgen in de tempel en meegevoerd tijdens kruistochten van de orde. Het Ware Kruis werd dag en nacht door tien tempelridders bewaakt.
Monniken in een ridderorde.
Ridderordes combineerden de strenge discipline van het klooster met een religieus fanatisme en militant karakter, de ‘militia van Christus’.
Er waren meerdere Milites Christi, soldaten van Christus die het geloof met de wapens wilden verdedigen en verbreiden: naast de Tempeliers bestonden onder meer de Duitse (Teutoonse) Orde, de Johanniters, de Maltezers. De Tempeliers waren wel de eerste ridderorde en ook de enige die als ridderorde begon.
De tempeliers werden onderverdeeld in vier klassen: ridders, kapelaans, voetknechten en ambachtslieden.
Enkel een ongehuwde, niet-geëxcommuniceerde wettige zoon van adellijke afkomst (in het algemeen behoorden de leden tot de lagere adel) kon tempelridder worden. De ridders vormden de elitetroepen, ridder was een eretitel die naast een hoger aanzien ook privileges opleverde zoals zwaardere wapens en meer paarden.
Getrouwde mannen en niet-adel konden wel tempelier worden, maar geen tempelridder, enkel seriant (sergeant, dienaar van de ridders).
De witte wapenrok en mantel was voorbehouden voor de tempelridders, de ‘zuivere en pure ridders van Christus’; de seriant was gekleed in het bruin, grijs of zwart. Het beroemde rode Tempelierskruis stond symbool voor het lijden van Christus.
Naast de sergeanten waren er ook (gast)kruisridders en turcopolen. Deze laatsten waren autochtone huurlingen, al dan niet van christelijke afkomst. Ze vochten op dezelfde wijze ‘op zijn Turks’: te paard met pijl-en-boog.
Op haar hoogtepunt zou de orde beschikken over een aanzienlijke strijdmacht van 600 ridders, 2.000 sergeanten en duizenden huurlingen.
De Tempelorde werd steevast ingezet op de meest kwetsbare posities en leed vaak grote verliezen. Omdat de orde constant verlegen om verse krachten, nam ze het niet zo nauw met de toetredingseisen. Ook ge-excommuniceerden, roofridders of andere zware gevallen werden aangenomen; volgens Paus Innocentius III (1207) zat er te veel tuig tussen.
Zegel van de tempeliers
Volgens de legende waren Godfried van Sint-Omaars en Hugo van Payns (de eerste grootmeester van de Tempeliers) zo arm, dat ze samen een paard deelden. Dit leidde tot de beroemde afbeelding op het zegel van de Tempeliers van twee mannen die samen één paard berijden. In werkelijkheid waren dit heel rijke edellieden.
Internationale organisatie met Frans overwicht.
De drie belangrijkste provincies (Jeruzalem, Tripoli en Antiochië) lagen in het Heilig Land.
De overige tien provincies werden aangeduid als de ‘landen van overzee’: Frankrijk, Zuid-Frankrijk, Engeland, Portugal, Aragon, Noord-Italië, Zuid-Italië, Hongarije, Oost-Europa en Cyprus.
Het actieterrein was het Heilig Land, met Jeruzalem als centrum van hun wereld. Daar vonden de militaire acties plaats, daar lagen hun kastelen. Zo was de aandacht van de Spaanse Tempeliers voor de Reconquista minimaal, ze vochten er wel mee tegen de Moren maar speelden een vrij ondergeschikte rol.
De middelen (mankracht & financiering) kwam uit de ‘landen van overzee’. Dat waren de wingewesten van de orde waar hun commanderijen lagen.
De eerste bron van inkomsten waren schenkingen. Hugo van Payns, Godfried van Sint-Omaars en de tempelridders reizen tussen 1125 en 1140 frequent door Frankrijk, Vlaanderen en Engeland en krijgen geld, kerken, kloosters, gastenverblijven, ziekenhuizen, huizen, tuinen, markten, molens, smidsen, boerderijen,… van koningen, graven, pausen, kardinalen, bisschoppen, landheren en eenvoudige lieden.
Door schenkingen van de Zuid-Franse adel vanaf 1135 ontstonden er commanderijen in Sarlat, Aurillac, Saint-Gilles, Roaix, Nice, Toulouse, Douzens, Carcassonne, Narbonne, Foix, Béziers en Montpellier.
Door de voorspraak van Eleonora van Aquitanië, in 1152 hertrouwd met Hendrik Plantagenet, de latere Engelse koning, kreeg de tempelorde toegang tot Engeland en de Engelse domeinen in Frankrijk, zoals Anjou, Normandië en Bretagne.
In Duitsland en Nederland hadden de Tempeliers (Franstalig en gericht op het Heilig Land) betrekkelijk weinig bezittingen, daar was hun concurrent, de Teutoonse Orde (opgericht eind twaalfde eeuw en na de mislukking van de 3de kruisvaart gericht op de kerstening van Pruisen en Lijfland en later op het onderdrukken van de Reformatie en de strijd tegen het oprukkende Ottomaanse Rijk) meer in trek.
Rijkdom.
De vele goederen brachten winsten voort, vaak dankzij de arbeid van de horigen die verplicht waren om zonder beloning voor de landbezitter (de orde) te werken. De opbrengsten werden regelmatig aan het hoofdkwartier afgestaan.
De Tempeliers exploiteerden ruim 1.000 commanderijen, waarvan minstens 800 in Frankrijk, 40 in Engeland en 36 in Duitsland. Ze waren gelegen langs de Europese pelgrimsroutes en in de havensteden naar het Heilige Land. Die commanderijen waren herenboerderijen die bestonden uit hoeven, schuren, akkers, weilanden, wijngaarden, kapellen en de daarbij behorende horige landarbeiders. Ze moesten de toevloed verzekeren van manschappen, geld, eten, paarden, wapens en bouwmaterialen. De commanderijen huisvestten een viertal Tempeliers (er waren meestal geen ridders aanwezig) die tientallen landarbeiders commandeerden. De commanderijen van Londen, Parijs en La Rochelle (thuishaven van hun vloot) werden uitgebouwd tot vestigingen.
De Tempeliers bezaten vele parochiekerken die geld opleverden via missen en collecten.
Ze bezaten eigen werven en koopvaardijschepen. Akko in de Levant was hun belangrijkste haven.
Bovendien waren de Tempeliers vrijgesteld van kerkelijke belastingen, ze mochten de tienden houden en exporteerden goederen belastingvrij naar het Heilige Land.
De orde haalde zeker ook inkomsten uit het Midden-Oosten. Ze hieven er belastingen op havens, markten en molens. Ze eisten beschermgeld van sultans en de sjiitische sekte van de assassijnen. Ze ondernamen plundertochten tot diep in het land van de moslims, vergaarden buit en eisten losgeld voor krijgsgevangenen.
De Tempeliers verwierven in de loop der tijd zo steeds meer bezittingen in Frankrijk en in de kruisvaarderstaten. Ze waren er de grootste landeigenaren geworden, bezaten de meeste kastelen en hadden duizenden handwerklieden in dienst.
Bankier?
De Tempeliers maakten niet echt deel uit van het Europese bankwezen. Ze waren nooit intensief bezig met bankieren maar ze hadden wel een eenvoudig banksysteem, noodzakelijk voor de activiteiten die ze ontwikkelden.
Ze verstrekten leningen aan paus en koningen:
- koning Lodewijk VII van Frankrijk (1137 tot 1180) leende bij de tempelorde een gigantisch bedrag om de Tweede Kruistocht voort te kunnen zetten;
- de tempelorde gaf grote leningen aan paus Alexander III (1159 tot 1181) en zamelde geldsommen voor hem in;
- ook de Engelse koningen Jan zonder Land (1199 tot 1216) en Hendrik III (1216 tot 1272) leenden forse bedragen.
De Tempeliers verleenden ook andere diensten:
- ze bewaarden geld of voorwerpen van verschillende koninkrijken, zo was de Londense tempel bewaarplaats voor de Engelse kroonjuwelen en een deel van de schat van de koningen van Frankrijk werd bewaard in de Tempel van Parijs;
- ze werden ingeschakeld om kerkelijke en wereldlijke belastingen te innen. Filips II Augustus liet tijdens zijn afwezigheid voor de Derde Kruistocht alle inkomsten (belastingen) van zijn gebieden betalen aan de Parijse tempel.
- ze beheerden rekeningen voor verschillende baronnen en kooplieden;
- ze stonden borg;
- ze stonden ze in voor het transport van liquide middelen, daarvoor werkten ze samen met de hospitaalridders; eigenlijk nemen ze het systeem van ‘reischeques’ van de moslims over.
Onafhankelijkheid.
De orde is totaal onafhankelijk van alle koningen, politieke en religieuze autoriteiten, ze is enkel en alleen verantwoordelijkheid verschuldigd tegenover de paus en staat boven elke mogelijke wetgeving.
De bul Omne datum optimum van paus Innocentius II verleende in 1139 een groot aantal voorrechten aan de tempelorde. Ze mochten hun statuten opstellen, een grootmeester verkiezen en priesters benoemen.
De orde viel rechtstreeks onder het gezag van de paus. Ze waren onafhankelijk van de reguliere geestelijkheid en de wereldlijke overheid, ze konden zich onttrekken aan het gezag van de aartsbisschop en koning van Jeruzalem.
Einde van de tempeliers.
Na de val van Akko en het koninkrijk Jeruzalem (1291) komt er een einde aan de kruistochten naar het Heilig Land. De Tempeliers verhuisden hun hoofdkwartier naar het eiland Cyprus, ze zetten hun strijd tegen de moslims verder voort ter zee.
De tempelorde en een deel van de geestelijkheid bleef hangen in het verleden: op verzoek van paus Clemens V kwam grootmeester Jacques de Molay in 1307 nog met een uitgewerkt plan voor de herovering van het Heilige Land.
Rijk, onafhankelijk en niet langer actief in het Midden-Oosten… dat moest problemen geven.
Filips de Schone.
Filips de Schone, koning van Frankrijk, wordt de machtigste vorst van zijn tijd. Hij streeft naar gebiedsuitbreiding en naar centralisatie van de macht. Daartoe voert hij oorlog met Engeland en Vlaanderen en moet hij de macht van de hoge edelen en de Kerk breken. Hij duldde geen kerkelijke inmenging meer in wereldlijke zaken.
Door de grote militaire uitgaven verkeerde Filips voortdurend in financiële problemen. Daarom legde hij hoge belastingen op en devalueerde hij de munt een aantal maal.
Hij leende geld bij de Katholieke Kerk, de Lombarden, de joden, de Tempelorde… dat bekwam hen allen slecht: in 1291 arresteerde hij Lombardische handelaars en bankiers (ze werden vrijgelaten tegen forse betalingen en hun winsten werden door de Franse regering afgeroomd); in 1306 liet hij beslag leggen op joodse bezittingen en in 1311 ondergingen de Lombarden ditzelfde lot. Filips was ook de drijvende kracht achter de ontbinding van de Orde van de Tempeliers. Hij eiste 24 keer dat de kerk 10% van haar inkomsten afstond.
De strijd tussen koning (die belastingen eiste van geestelijken ter financiering van de oorlog tegen Engeland) en de paus laaide zo fel op dat Filips in 1303 een soort proces hield, waarbij hij paus Bonifatius VIII van onder meer ketterij, afgoderij, simonie, sodomie en moord beschuldigde. Hij wilde Bonifatius afzetten en bedreigde hem met de dood. Bonifacius overleed in 1303 en zijn opvolger, paus Benedictus XI, deed wel wat concessies aan Frankrijk maar overleed al in 1304.
De volgende paus, Clemens, was een Franse kardinaal die pas na een conclaaf dat elf maanden werd gekozen. Hij voelde zich niet veilig in Rome en trok naar Avignon (Babylonische ballingschap van de pausen), waar hij kon rekenen op de steun van de Franse koning. Maar dat maakte de paus wel heel afhankelijk van de Franse koning.
De arrestatie van de tempeliers (1307).
In de eerste jaren van zijn regering leek er geen vuiltje aan de lucht tussen Filips en de Tempeliers, de koning maakte gebruik van hun financiële diensten.
In 1304 ontving de visiteur van de Tempeliers een oorkonde waarin de Franse koning beloofde de orde te beschermen. In 1305 zou Filips de paus gevraagd hebben om de twee Franse ridderorden (de Tempeliers en de Hospitaalridders) te verenigen en onder de leiding te plaatsen van de Franse monarchie. In 1306 vond hij bescherming in de Parijse tempel, nadat er onlusten uitgebroken waren na een muntdevaluatie. In maart 1307 woonde hij nog een inwijdingsdienst bij.
Maar vanaf 1305 steken ‘geruchten over de duistere praktijken van de Tempeliers’ de kop op aan het Franse hof.
Filips de Schone gaf Willem van Nogaret de opdracht om deze aanklachten te onderzoeken. De tempelorde uitschakelen dient twee doelen: uitschakelen van een paramilitaire organisatie die aan zijn gezag ontsnapt en de lege schatkist vullen met hun bezittingen.
Nogaret overhandigde in 1307 een lijst met 122 aanklachten gaande van godslastering, obscene ritten bij de inwijdingsrituelen, aanbidding van de duivel, hekserij, verering van de afgod Baphomet,…
Baphomet zou een bokkenhoofd, een vrouwenlichaam en gespleten hoeven hebben.
De kwestie wordt in mei 1307 besproken tussen paus Clemens V en grootmeester Jacques de Molay en in juni 1307 werd dit ook op de kapittelvergadering van de Parijse tempel besproken.
Als een voormalige tempelier, ene Esquiu de Florian, verschrikkelijke verhalen vertelde over godslastering, seksuele uitspattingen en duivelaanbidding binnen de orde van de Tempeliers grijpt Filips zijn kans.
Over ketterij was niet de vorst maar de Kerk gemachtigd om een oordeel te vellen. Het is de dominicaanse monnik Willem d’Imbert, Franse inquisiteur en Filips’ biechtvader die de officieren van de koning verzoekt op te treden.
In de nacht van 12 oktober op 13 oktober 1307 werden door over heel Frankrijk zo’n 15.000 mensen gearresteerd. Niet alleen Tempeliers, maar ook bedienden en arbeiders op de landgoederen van de Tempeliers. Van de Tempeliers zelf werden er zo’n 2.000 aangehouden, onder wie ook grootmeester Jacques de Molay. Zij werden aangehouden in Chinon toen ze onderweg waren naar de paus.
De gevangenen werden beschikbaar gesteld aan de inquisitie, de kerkelijke rechtbank. Die rechtbank hanteerde aparte regels: het uitgangspunt was dat de beschuldigingen juist waren; wie bekende, kreeg vergiffenis en wie ontkende, kreeg de doodstraf. Een pauselijke bul van 1252 had de martelpraktijken goedgekeurd want ‘een onschuldige kon de martelingen doorstaan als het ging over de redding van zijn ziel’. Onder druk en folteringen bekenden heel wat Tempeliers, ook grootmeester Jacques de Molay. 36 Tempeliers kwamen om tijdens de verhoren in Parijs.
Op 22 november 1307 droeg de paus alle christelijke vorsten op de Tempeliers te arresteren en hun bezittingen beschikbaar te stellen aan de kerk in afwachting van het proces.
Het proces tegen de orde (1307-1312).
De koning had gedacht dat na de bekentenissen het proces snel afgehandeld zou worden, maar de paus trotseerde Filips. Hij noemde het een aanslag op de kerk en eiste tevergeefs dat de bezittingen werden overgedragen aan de kerk.
Gedurende de vijf jaren van het proces kwamen de Franse bezittingen van de Tempelorde onder het beheer van de Franse koning. Hoewel er weinig liquide middelen aangetroffen werden, weet men van diverse commanderijen dat Filips ze verkocht of verpacht heeft.
In december 1307 trok de grootmeester zijn bekentenis in tegenover twee kardinalen, veel andere leden deden hetzelfde.
In februari 1308 schortte de paus de activiteiten van de Franse inquisiteurs op, maar Filips ging door met zijn campagne tegen de tempelorde. In juni 1308 liet hij in Poitiers 72 Tempeliers verschijnen voor de paus. Ze waren zorgvuldig gekozen en bevestigden de teneur van de verhoren van oktober 1307.
In augustus 1308 bekenden de hoogste leiders van de tempelorde op het kasteel van Chinon opnieuw delen van de aanklacht.
Op 12 augustus 1308 verscheen de pauselijke aanklacht tegen de tempelorde. Een pauselijke commissie moest de aanklacht onderzoeken en zich uitspreken over de orde. De aartsbisschoppen konden recht spreken over de individuele Tempeliers.
De katholieke kerk was niet opgewassen tegen de machtige koning van Frankrijk. Veel betrokken geestelijken (paus, aartsbisschoppen, commissie en inquisiteur) waren zelf Fransen, nauw verbonden met de koning en nauwelijks bereid hem tegen te spreken, als ze al niet actief meewerkten aan zijn plan. In maart 1309 bleek nog eens hoeveel invloed de Franse koning had op de paus, toen Clemens zijn hofhouding naar Avignon verhuisde.
In april 1310 was de verdediging van de Tempeliers op haar sterkst. Er hadden zich 597 leden aangemeld voor het proces. Ze voerden aan dat de bekentenissen door marteling verkregen waren.
In mei 1310 begon aartsbisschop Philippe de Marigny individuele Tempeliers te vonnissen, strijdbare leden die de orde wilden verdedigen en hun bekentenissen teruggetrokken hadden. Hij liet er 54 verbranden. Dat kraakte de verdediging volledig. Weinigen hadden nog de moed om de orde te verdedigen. Uiteindelijk kwamen slechts 87 van de oorspronkelijke 597 verdedigers opdagen.
Paus Clemens V opende op 16 oktober 1311 het Concilie van Vienne. Op 3 april 1312 deelde de paus mee aan het concilie dat hij besloten had om de tempelorde op te heffen zonder haar te veroordelen voor ketterij.
In de bul Vox in Excelso stond onder andere: “Het is waar dat voornoemde orde op grond van processen, tegen haar als ketterse organisatie gevoerd, door een definitieve uitspraak niet veroordeeld kan worden. Daarom heffen wij, niet zonder bitterheid en zielensmart, niet door een gerechtelijke uitspraak, maar uit vaderlijke zorg en apostolische onvolkomenheid, de genoemde tempelorde tezamen met al haar instellingen, bepalingen en namen voor eeuwig met toestemming van het heilige concilie op”.
De orde als geheel werd dus nooit werkelijk verdacht van ketterij of overtreding van geloofsregels.
In 1312 werd de Orde als dusdanig ontbonden. Alle goederen, met uitzondering van de goederen in Spanje en Portugal, werden overgedragen aan de Hospitaalridders, die wel 200.000 pond aan de koning moesten betalen voor de proceskosten.
Het proces tegen de leiding (1314).
De veroordeling van de leden verliep betrekkelijk geruisloos. Veel gewone broeders traden toe tot een kloosterorde of sleten hun dagen op de vroegere commanderijen.
Op 18 maart 1314 werden de vier leiders op een openbare rechtszitting in Parijs door een pauselijke rechtbank van kardinalen veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. Maar grootmeester Jacques de Molay en commandeur Godfried van Charney maakten van de gelegenheid gebruik om hun eerdere bekentenissen in te trekken en de orde onschuldig te verklaren.
Toen Filips daar lucht van kreeg, liet hij de twee mannen nog diezelfde dag op de brandstapel sterven.
Eerherstel.
In het Vaticaans Geheim Archief werd een document uit 1308-1314 gevonden (het perkament van Chinon) dat de verhoren van 79 Tempeliers beschrijft. Het bevat ook aantekeningen van paus Clemens V gericht aan bisschop Jacques Fournier (de latere paus Benedictus XII). Daaruit zou blijken dat Clemens de Tempeliers in 1314 vrijgesproken heeft van ketterij, hen de pauselijke absolutie geschonken heeft en zelfs vergiffenis gevraagd heeft.
Het Vaticaan gaf op 25 oktober 2007 het boek Processus contra Templarios uit en verklaarde de Tempeliers niet langer ketters. De publicatie was gebaseerd op het perkament van Chinon. In 2008 spanden nazaten van de Tempeliers in Spanje een rechtszaak aan tegen paus Benedictus XVI om de goede naam van de tempelorde te herstellen.
De Tempeliers en Ieper.
De reus Godfried die bij elke kattenstoet door de straten van Ieper paradeert, stelt Godfried van Sint-Omaars voor. Die Godfried, mede-stichter van de Orde van de Tempeliers, zorgt er voor dat Ieper de bakermat wordt van de tempeliersorde.
De burggraaf van Sint-Omaars bezit uitgebreide landgoederen en eigendommen in Ieper, Slijpe, Neerwaasten en over de hele Westhoek. Zijn aanwezigheid in de top van de tempeliers verklaart waarom zo veel vastgoed, gronden en eigendommen in de Westhoek geschonken worden aan de tempeliers.
Onroerende goederen
West-Tempelland.
In 1127 schenkt Godfried van Sint-Omaars de Upstal-gemeenschapsgronden gelegen ten noordwesten van de stadswallen, net buiten de Sint-Kruispoort.
De orde vestigt zich er vanaf 1128 en bouwt er al in hun beginjaren een klooster ‘langs den weg leidende naar Poperinghe recht tegenover de herberg de Posthooren’.
In 1133 bezitten de tempeliers er een kapel waar er jaarlijks tijdens de 8 kruisdagen mis gelezen wordt. De opbrengst hiervan gaat integraal naar de tempelorde. De missen tijdens de rest van het jaar worden voorgedragen door de kanunniken van de machtige Sint-Maartensproosdij.
De commanderij met annex kapel en kerkhof situeerde zich rond de wijken ‘Ter Olmen’ en ‘Ter Wilgen’, langs de Dikkebusseweg ter hoogte van de Pannenhuisstraat.
Noord-Tempelland.
Naast de Upstal bezit de tempeliersorde een centrum op het domein van Brielen. Noord-Tempelland strekt zich uit tussen de parochies van Brielen en Sint-Jan. Noord-Tempelland en West-Tempelland zijn van elkaar gescheiden door het kanaal dat uitmondt in de havenplaats Brielen.
De orde bezit ook leengoederen, vrijlenen en tiendenrechten in de omringende centra zoals Westvleteren, Oostvleteren, Neerwaasten, Sint-Omaars, Dadizele, Roeselare, Kortrijk, Vlamertinge, Boezinge en Elverdinge. Alleen al in en rond Ieper bezitten de heilige mannen 70 hectaren landerijen.
Godshuis.
Nog in 1127 sticht Godfried een godshuis binnen de stad, het is de eerste woning van de tempeliers in heel Europa. Het godshuis wordt omgebouwd tot een klooster met kerk.
Het aantal tempeliers in de stad bedraagt 115 met aanvullend 24 ridders, de commandeur inbegrepen.
Binnen de stad Ieper bezitten de tempeliers eigendommen in Kerckhof, Brielen, Gansstraat, Raapstraat, Tempelstraat, Mesenpoort, Diksmuidestraat, St.-Jacobs, Oude Houtmarkt, Slachthuisstraat en de Neerstraat.
Jaarmarkt.
Na het hoge bezoek van Bernard van Clairvaux aan Ieper schenkt graaf Dirk van den Elzas in 1131 de Ieperse tempeliers het exclusieve recht om voortaan een jaarmarkt te organiseren. Die gaat door op de maandag, dinsdag en woensdag voor Hemelvaartsdag, Ascensioenfeest, beter bekend als de kruisdagen. De tempeliersmarkt zorgt voor niet onaardige voordelen en inkomsten voor de orde.
In 1171 schenkt Filip van den Elzas tienden op gronden in Slijpe, Leffinge en Mariakerke. Bovendien worden vreemde kooplieden nu vrijgesteld van rechten en tolgelden op de waren die ze te koop aanbieden op het Ieperse Ascensioenfeest.
Commanderijen.
Wanneer de Tempelorde groeit en zich organiseert in provincies en baljuwschappen, wordt Ieper het belangrijkste centrum van de orde in het baljuwschap Vlaanderen. Er komen in Vlaanderen 4 commanderijen: Ieper, Cassel, Sint-Omaars en Neerwaasten. Later komen er nog commanderijen in La Haie (nabij Rijsel), Slijpe en in Leffinge.
Conflicten met geestelijkheid en stad.
De vrijheid en onafhankelijkheid van de tempeliers zal in toenemende mate oorzaak worden van ruzies en conflicten.
Er is een conflict met de reguliere geestelijkheid. De proosdij Sint-Maartens zwaait de scepter over alle inwoners van Ieper en beschikt via haar kerken over de financiële en morele macht.
Er is een conflict met de schepenen die de economische expansie van de stad niet willen geremd zien door de wurggreep van een aanzienlijke gordel van tempelierseigendommen onmiddellijk buiten haar stadsmuren. De voorgeborchten en vooral de regio rond de havenplaats Brielen aan de Ieperlee worden bewoond door wevers, looiers en ververs die met hun werkkracht de Ieperse textielnijverheid tot ongekende internationale hoogtes tillen.
Het jaar 1225 betekent een scharniermoment voor de tempeliersperiode te Ieper. West- en Noord Tempelland raken een groot deel van hun autonomie kwijt zijn en ontsnappen niet meer aan de stadsreglementering.
Kerk van Brielen.
Tussen 1222 en 1224 ruziëen de Ieperse tempeliers en de proosdij over de ‘capella beate Marie virginis in Brolio’, de kerk van Onze-Lieve-Vrouw ten Brielen. De tempeliers beweren rechten te bezitten op de kerk, de gronden in de omgeving en het huis van de priester. Tot drie keer toe worden ze door gekozen scheidsrechters, namelijk de abt van Lo, een kanunnik van Mesen en een broeder van de tempel in het ongelijk gesteld.
Jaarmarkt.
Het Ascensioenfeest geniet op West-Tempelland zoveel bijval dat het zich in het begin van de 13de eeuw tot binnen in de stad uitbreidt. En dat veroorzaakt een conflict tussen het Ieperse stadsbestuur en de tempelheren.
De gravin van Vlaanderen, Johanna van Constantinopel, wordt er bij geroepen en beslist dat de rechten waarover de tempeliers beschikken vanaf de jaarmarkt van 1225 zullen vervallen en dat alle inkomsten voortaan toe zullen komen aan het graafschap Vlaanderen (in ruil krijgen de tempeliers kwijtschelding van een schuld van jaarlijks 40 pond op hun gronden in Slijpe).
De tempeliers mogen voortaan ook geen vreemde kooplieden meer toelaten op West-Tempelland zonder de voorafgaande toestemming van het stadsbestuur zodat die kooplieden de Ieperse jaarmarkt geen nadeel kunnen berokkenen.
Op 21 maart 1228 krijgt het stadsbestuur de grafelijke toelating om het jaarfeest in de stad zelf te houden; stad Ieper hernoemt de ‘Ypermarct’ tot ‘Timpelwouke’.
Eén van de tempeliers verkondigt een visioen gehad te hebben, een openbaring dat de stad leper als straf voor de diefstal van de jaarmarkt op een Hemelvaartsdag door hevige watersnood zal vergaan. De bijgelovige Ieperlingen kijken elk jaar opnieuw met schrik uit naar de Timpelwouke, jaarlijks ontvluchten bange Ieperlingen daags voor Timpelwouke de stad.
Watervoorziening.
Na de aanleg van de vestingwallen in 1214, beginnen de Ieperlingen zich te voorzien van water uit de grachten.
In 1225 zijn de tempeliers wel de eersten die een steenput mogen aansluiten op de Ieperse stadsgrachten maar die overeenkomst stelt niet veel voor: de waterleiding die het hele Tempelland van water moet voorzien bestaat uit welgeteld één loden buis.
Belastingsinning.
Vanaf 1225 gaan de schepen zelf de belastingen heffen, de tempeliers krijgen daarvan slechts 75% terug.
Wetgeving en rechtspraak.
Vanaf 1225 wordt de stadswetgeving integraal van toepassing op het hele territorium van de tempeliers.
Elke donderdag komen minstens 2 Ieperse schepenen recht spreken in het gebied van de tempeliers. In de rechtspraak behouden de tempeliers wel nog enige macht, maar dan enkel met de inspraak van het stadsbestuur.
De tempeliers krijgen ook een eigen politiemacht die bestaat uit 5 man te Brielen en 5 man in West-Tempelland.
Fiscale vrijstelling.
In 1289 is een nieuw meningsverschil tussen de tempeliers en de schepenen van de stad leper en wel rond een belasting ingesteld op de verkoop van wijn.
De schepenen willen deze nieuwe belasting ook toepassen op het tempelgebied zodat de herbergen in de stad niet zouden lijden onder de oneerlijke concurrentie. Bovendien beweren de schepenen dat de mensen in de herbergen op tempeliersgebied zich schuldig maken aan ondermijnende activiteiten, ‘funestes a la ville comme à la terre du Temple’.
De tempeliers beroepen zich echter op hun volkomen fiscale vrijstelling.
In maart 1289 wordt dit conflict geregeld: de bewoners van het tempelgebied mogen niet langer wijn in het klein verkopen maar enkel per vat. In ruil ontvangen de tempeliers een schadevergoeding van onder andere 3000 Parijse ponden.
Ook de watertoevoer wordt nu uitgebreid. De tempelridders krijgen een extra leiding naar hun eigendommen binnen de stad (Nieustrate) en vier extra leidingen naar het tempelgebieden buiten de stad. Dit is mogelijk omdat de stad net de capaciteit van de watervoorziening opvoerde door Dikkebusvijver aan te sluiten op de stadsvesten.